Dürer, Gossaert, Van der Weyden of …

Aert van den Bossche (toegeschreven aan) (volgens Rijksmuseum) / Rogier van der Weyden (navolger van) (volgens Mauritshuis), Augustinus offert aan een afgod van de Manicheeërs, olieverf op paneel, ca 1480 – Mauritshuis inv.nr. 844 (bruikleen van het Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-2057)

In het jubileumboek ‘Om prijs en plaats’ uit 2004 schreef Jan de la Hayze over de 7 oude schilderijen uit het bezit van de Teeken Akademie die in 1902 bij Frederik Mulder in Amsterdam werden geveild. Is er iets ter aanvulling te vinden? Over Joachim de Beuckelaers De Vismarkt schreef ik eerder. Ook bijzonder: een kostbaar, anoniem gotisch schilderij. 

De Middelburgse regent mr. Willem Aarnout Kien van Citters (1756-1794) schonk in 1787 bij het betrekken van het Museum Medioburgensis een -naar men destijds dacht- echte Albert Dürer, ‘Salomon die aan de afgoden offert’. Dürer viel als maker al snel af. In de loop van de negentiende eeuw kwam Jan Gossaert van Mabuse bovendrijven, totdat Frederik Nagtglas daar vraagtekens bij zette. Victor de Stuers, de grote restauratiearchitect en kenner van de gotiek, meende zelfs een signatuur op het schilderij ontdekt te hebben: Bus of Buys, maar wie dat dan geweest moest zijn, bleef onduidelijk. Het werk werd in de catalogus van Müller in 1902 maar toegeschreven aan een Primitieve Vlaamse Meester. 

Het Rijk bood € 5.900 en het stuk ging naar het Rijksmuseum. Volgens de IISG-koopkrachtformule zou dat nu zo’n € 85.000 zijn. Veel geld; maar beslist onvoldoende, mocht het heden ten dage op de markt komen. In 1948 werd het paneel van 97 x 68 cm in bruikleen gegeven aan het Mauritshuis. Behalve vervaardiger, werd ook de voorstelling heroverwogen. Volgens de laatste inzichten kijken we naar Augustinus die een offer brengt aan een afgod van de Manicheeërs. Nog in de jaren ’90 heette de maker een onbekende meester die het werk rond 1480 geschilderd zou hebben.

Wie de sites van beide instellingen bezoekt, verwacht dezelfde informatie aan te treffen over het schilderij. Inderdaad vermelden beide dat Kien van Citters bezitter van het werk is geweest. Na hem zou mr. Nicolaas Cornelis Lambrechtsen van Ritthem (1752-1823) het stuk bezeten hebben en het aan de Teeken Akademie hebben gelegateerd. Zo ging het echter niet. Hier zal het Rijksmuseum 2 schilderijen door elkaar hebben gehaald, waarover een andere keer meer. Over de voorstelling (Augustinus) en het jaar van vervaardiging (1480) zijn de instellingen het eens, zij het met een vraagteken. 

De vervaardiger is andere koek. Het Mauritshuis voert nu op basis van een toeschrijving in een catalogus uit 2004 een navolger van Rogier van der Weyden op. Het Rijksmuseum heeft een uitgebreide documentatie op zijn website staan waarin de Brusselse schilder Aert van den Bossche als meest waarschijnlijke vervaardiger wordt aangewezen. Onderzoek leverde op dat ‘ons’ schilderij onderdeel van ten minste een drieluik geweest is waarvan de andere delen in Dublin en Parijs zijn. Op de laatste is ook een nog niet geheel afgebouwde Brusselse kerktoren te herkennen, die tussen 1480-1485 werd voltooid. De datering is goed onderbouwd.

Een bruikleen, dus op zaal? Welnee. Dit schilderij uit de boedel van de Teeken Akademie is net als de Vismarkt tot het depot veroordeeld. 

Arnold Wiggers

Blik op de Vismarkt (maar niet in Middelburg)

Joachim Beuckelaer, De Vismarkt, olieverf op doek, gesigneerd en gedateerd 1574 – Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, inv.nr 814

Nu het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen (KMSKA) na jaren verbouwen eindelijk weer geopend is en lovende kritieken krijgt voor de nieuwe inrichting wordt het tijd daar eens rond te kijken. Al was het maar omdat er een lijntje met de Teeken Akademie is: De Vismarkt van Joachim Beuckelaer (1530-1575). Helaas niet op zaal, maar de website van het museum maakt het mogelijk om in het depot te kijken, of nou ja, te zien wat er nog meer is. 

Marie de Man is de enige bron over de komst van het werk naar De Teeken Akademie. In 1921 heeft zij uit het notulenboek opgetekend dat het in 1793 werd geschonken. Helaas vermeld ze niet door wie. Bijna twintig jaar later op 17 mei 1940 gingen de oudste notulenboeken met het Stadhuis in de grote stadsbrand ten onder, dus blijft de schenker een raadsel. 

Beuckelaer was een Antwerpse schilder, dus zo verkeerd hangt het werk in het KMSHKA niet. Maar jammer is het tòch dat De Vismarkt (gesigneerd en gedateerd 1574) niet meer in Middelburg hangt. Dat heeft het na het stoppen van de lessen in 1867 nog wel een poos gedaan, net zoals de andere oude schilderijen en portretten die vooral om na te tekenen in het schoolgebouw hingen. Omdat het gebouw nog tot 1893 in eigendom was en gewoon als school in gebruik bleef, zullen de werken er voorlopig gebleven zijn. De meest bijzondere schilderijen waaronder het werk van Beuckelaer werden in 1889 in het Kunstmuseum ondergebracht. Bij de verkoop van het gebouw in 1893 verhuisden de nog aanwezige spullen naar het Museum van het Zeeuws Genootschap om op de duur geschonken te worden. 

Jammer genoeg voldeed het Kunstmuseum in het Schuttershof niet: het glazen dak bleef lekken en te vaak moest er met stukken gesjouwd worden om plaats te maken voor een tijdelijk evenement. In 1902 werden de stukken teruggehaald om te verkopen. Een schoorsteenstuk van J.H. Koekkoek vond onderhands een koper en de overige 7 schilderijen werden door Frederik Muller in Amsterdam geveild.

De Vismarkt van Beuckelaer ging voor ƒ 700 naar de heer De Coninck. Aan zijn naam te zien zal het een Vlaming geweest zijn, die mogelijk deel uitmaakte van de vereniging Artibus Patriae, een club van notabele Antwerpenaren die kunst kocht om aan het KMSKA te schenken. Het kan ook dat hij in opdracht van het Artibus-lid Oscar Nottebohm heeft geboden, die het schilderij meteen in 1902 heeft geschonken. Oscar Nottebohm (1865-1835) was een telg uit een rijke familie die vele mecenassen voor de Sinjorenstad heeft voortgebracht. 

Nog even voor de goede beschouwer. Kunsthistorie zien in het werk De Vismarkt van Joachim Beuckelaer behalve een vismarkt, allerlei verwijzingen naar de standenmaatschappij, religie en erotiek. En ook vooral een mogelijkheid om mooie vrouwen af te beelden.

Arnold Wiggers

Bij een verjaardag

‘Een aanmerkelijk en der bijzondere viering wel waardig tijdstip voorzeker!’. Twee keer lezen en het wordt duidelijk dat het hier om een lang geleden jubileum gaat. Op woensdag 1 oktober 1828 werd herdacht dat precies 50 jaar eerder de eerste officiële bijeenkomst plaatsvond van het bestuur van wat later Teeken Akademie ging heten. 

Aan de hand van het verslag in de Middelburgsche Courant van 4 oktober krant kunnen we het verloop van de avond volgen. Eerst maar eens over het tijdstip. Omdat ook de leerlingen uitgenodigd waren en deze overdag zullen hebben moeten werken, was de vergadering in de avonduren. Waar de bijeenkomst was staat niet in de krant, maar vermoedelijk zal het in het Museum Medioburgensis in de Latijseschoolstraat / hoek Lombardstraat zijn geweest. De deuren zullen vroeg in de avond opengegaan zijn, maar voor wie dan?

De vergadering werd geopend door de voorzitter Leonard Cornelis van Sonsbeeck, tevens wethouder. Zoals steeds in deze jaren was de gouverneur (commissaris des konings in Zeeland) en de burgemeester van Middelburg aanwezig, naast uiteraard ook de overige dirigerende (6 mannen) – en honoraire leden. Hoeveel van deze 116 mannen (inclusief een vertegenwoordiger van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen) en 11 vrouwen aanwezig zullen zijn geweest, is onbekend. De tekenmeester Johan Godfried Geijp maakte deel uit van het bestuur en de overige 4 leerkrachten zullen eveneens bij de opening geweest zijn. Of de nog in leven zijnde primussen, de sinds 1787 met de jaarlijkse ereprijs in tekenen of bouwkunde onderscheiden ex-leerlingen (de lijst kende 46 namen) al toegelaten waren, is onduidelijk.  

Na het openingswoord door de voorzitter kreeg thesaurier Ernestus Petrus Cremer Jz. het woord. Vermoedelijk heeft hij over het afgelopen jaar een batig slot kunnen afkondigen, want de academie zat deze jaren weer in de lift. Omdat tijdens de vergadering ook de jaarlijkse prijzen uitgedeeld werden aan de beste leerlingen, werden vervolgens de briefjes der bekroonde winnaars geopend. Hoe zat dat? De leerlingen hadden hun tekeningen voor de jaarlijkse competitie onder een motto ingeleverd, zodat de jurering anoniem kon. Tegelijk hadden ze een gesloten enveloppe overhandigd met het motto aan de buitenkant en hun naam binnenin. Toch zullen de dirigerende leden de uitslag al gekend hebben, immers in de later op de avond uit te delen boeken stonden de namen van de prijswinnaars keurig geschreven!

De deuren gingen nu open voor de leerlingen. Meer dan 100 jongens hadden gebruik gemaakt van de gebruikelijke wintercursus en van de recent ingevoerde zomercursus. Hoeveel er werkelijk aanwezig waren is giswerk. Onder hen zal menigeen verveeld hebben geluisterd naar de toespraak van secretaris Pieter Herklots. Deze ging gloedvol in op het ontstaan, de moeilijke jaren na het vorige jubileum in 1803 en de hervonden kracht na 1815, onder meer door een aanwas van honoraire leden en belangrijke schenkingen. 

Eindelijk was het tijd voor de prijsuitdelingen. De gouverneur en de burgemeester deelden met een toespraakje de medailles vanwege de koning uit, respectievelijk aan Martinus Pauwelsen (tekenen) en Willem Johannes Koen (bouwkunde). De voorzitter gaf een buitengewone prijs aan Cornelis Kimmel, een zilveren medaille namens de Teeken Akademie. Aan Pieter Herklots vervolgens de eer om de overige prijswinnaars naar voren te roepen. De vergadering afsluitend deed hij een heilbede, waarin hij preludeerde op het 100-jarig bestaan. 

De aanwezigen verplaatsten zich vervolgens naar de voor het jubileum ingerichte tentoonstelling. De krant weet dan nog te melden dat de leerlingen de avond in’ onderlinge feestviering’ doorbrachten. 

Arnold Wiggers

Cornelis Kimmel (1804-1877), Een Arnemuidse visvrouw met juk en manden. Tekening, 1824 – Zeeuws Archief, KZGW ZI-III-0918

Zegepraal der wapenen

Zegepraal der wapenen. Gravure van A.G. van Prooijen naar een tekening van J.J. Verellen, 1821 – Rijksmuseum RP-P-OB-87.343

Het gesleep met kunstwerken is van alle tijden, als ze al niet verloren gaan door oorlogshandelingen. Zo ook in de Franse tijd. Karrevrachten kunstvoorwerpen zijn naar Frankrijk afgevoerd en niet altijd teruggekeerd. Soms wel. De Antwerpse schilder Jean Joseph Verellen (1788-1856) heeft een allegorische voorstelling gemaakt van de terugkomst van kunstwerken en voorwerpen van wetenschap in Antwerpen in 1815. 

Door de Keizerspoort komt een kar getrokken door paarden met enorme kisten waar grote schilderijen in verpakt zitten. Linksvoor bericht de stedenmaagd van Antwerpen een danig toegetakelde Minerva (of andere onteerde dame die voor de kunsten en wetenschappen staat) van de gunstige wending. Het is 1815 en de Slag bij Waterloo is nog recent. Op de wolk zitten de grote veldheren van die slag: Wellington, Blücher en natuurlijk onze held, de prins van Oranje, de latere Willem II. Rechtsvoor heeft Verellen zichzelf getekend met J. Groenewoud de uitgever van de prent over zijn schouder meekijkend. 

De gravure is van 1821 en de plaat is gemaakt door Adriaan Gerrit van Prooijen. Van Prooijen werd op 11 februari 1796 in Wissenkerke op Noord-Beveland geboren. Hij volgde lessen op de Teeken Akademie bij Thomas Gaal en werd daar in 1815 en 1817 met prijzen onderscheiden. Nadien heeft hij zich bij Johan Christiaan Bendorp in Dordrecht bekwaamd in het graveren. Bij de tentoonstellingen in 1822 en 1828 hing werk van hem in de tentoonstellingen van de Teeken Akademie in het Museum Medioburgensis. Hoewel hij een verdienstelijk amateurschilder heette te zijn, werd er in een adem aan toegevoegd dat zijn werk niet van kunstzinnige waarde is. 

Bekender is Van Prooijen van de kaarten die hij gegraveerd heeft onder meer voor de uitgever Abrahams in Middelburg. Uit 1823 is de ‘Reiskaart der provincie Zeeland’ door J. de Kanter Philz, gepubliceerd in het door hem en J. ab Utecht Dresselhuis samengestelde De provincie Zeeland uit dat jaar. Uit 1829 stamt een kaart van Walcheren met een lijst van buitenplaatsen en uit 1830 een plattegrond van Middelburg. Wie de cartograaf is, wordt niet op de kaarten vermeld. 

Wat ouder graveerwerk (1820) is de Vergelijkings Schalen voor de Maten en Gewigten, een omrekentabel van de oude maten naar het metrieke stelsel, uitgegeven door Salomon van Bentum. De prent was bedoeld om opgehangen te worden in winkels. Het ontwerp was van Jan Pieter Bourjé, kunstschilder en tekenmeester aan de Middelburgse academie, van wie Van Prooijen ook een kaart van de kust van Walcheren heeft gegraveerd.

Toen hij in 1821 met de koperslagersdochter Neeltje Gerrardina Blaauwbeen (ca. 1795-1835) huwde, stond hij als graveur te boek. Adriaan Gerrit moet keurig geleefd hebben want in 1822 werd hij in de kerkenraad benoemd. Later in zijn leven werkte hij op het stadhuis als commies van de belastingen. Een gerespecteerd man, die zijn dochter Johanna Josina in 1843 zag huwen met Leonardus Christiaan Herklots, zoon van Pieter Herklots, raadsheer bij het Gerechtshof en na zijn vader en oudoom Leendert Bomme, de derde secretaris van de Teeken Akademie. In december 1854 overleed Van Prooijen. 

Arnold Wiggers

Vergelijkings-Schalen. Gravure door A.G. van Prooijen naar J.P. Bourjé, 1820 – Rijksmuseum RP-P-OB-24.759

De Teeken Akademie en De  Vergenoeging rond 1800

Eerste vaccinatie te Middelburg bij kinderen door dr. A. van Solingen. Pieter Gaal, c.a 1805. 1 tekening: aquarel, in kleur; 29,5 x 42,5 cm – Zeeuws Archief KZGW ZI-Aanwinsten 287

Een andere oude organisatie naast het Genootschap (1769) en de Teeken Akademie (1778) is sociëteit De Vergenoeging (1795). Hoe verhielden die twee laatsten zich eigenlijk tot elkaar? Ik heb de ledenlijsten van wat vanaf 1804 De Vergenoeging ging heten uit de jaren 1795/1796 en 1798/1799 (in het Zeeuws Archief in het archief van De Vergenoeging) gelegd naast de ‘Namen der heeren en vrouwen honoraire leden’ zoals deze zijn afgedrukt in de Redevoering by gelegenheid van de vyf- en twintigste Algemeene Vergadering … van het Teeken-Academie der stad Middelburg door Christiaan Herklots uit 1803

In de jaren 1795/1796 kende de Volkssociëteit, de voorloper van De Vergenoeging, twee categorieën leden: zij die jaarlijks 3 gulden (= 60 stuivers) inlegden en zij die voor 30 stuivers bij de bijeenkomsten mochten aanschuiven; overtuigde patriotten die een nieuwe, democratischere staatsinrichting nastreefden. Nu zitten er dan wel niet zoveel jaren tussen de twee peildata 1795/1796 en 1803, politiek gezien leek 1796 bepaald niet meer op 1803. Na 1798 waren de revolutionaire kantjes wel van het nieuwe bestel af. De fanatieke aanhangers van de revolutie moesten teleurgesteld toezien hoe gematigde krachten de overhand kregen en oude, vertrouwde gezichten van voor 1795 weer openbare functies kregen.

Dat blijkt ook wel uit de overeenkomsten in leden. Van de 149 3 gulden leden in 1795/1796 staat er met zekerheid maar 1 tussen de 124 honoraire (subsidiërende) leden van de Teeken Akademie in 1803: Huijbertus Berck, schilder van beroep. Mogelijk was Abraham Dillies dezelfde als A. Dillié wat het aantal op 2 zou brengen. Onder de 30 stuiver-leden treffen we alleen A. van Deinse aan als honorair lid van de academie in 1803. Aangezien hij in 1796 als student naar Leiden vertrekt, zal hij zeker niet predikant Anthonie van Deinse zijn die waarschijnlijk het honoraire lid was. Van de andere 188 namen staat er (ook) geen op de lijst van de Teeken Akademie.

Hoe anders is het gesteld met de overlapping tussen 1798/1799 en 1803. Huijbertus Berck is nog steeds lid van de sociëteit, net als ‘twijffelgeval’ Abraham Dillies (Dillien). De voorzitter (president) van de sociëteit J.A. Hicken zien we ook als honorair lid. Tekenleraar Thomas Gaal is zowel sociëteitsganger als honorair lid. Zijn collega Jacobus Perkois ging ook naar Het Groote Huis in de Lange Noordstraat waar de sociëteit toentertijd bijeen kwam, maar was in 1803 geen honorair lid, wat wel eens met zijn ‘losse levensstijl’ van doen kan hebben.

Adriaan van Solingen komt in beide lijsten voor en belichaamt de nieuwe verhoudingen. Afkomstig uit een gegoed doopsgezind milieu was deze arts nu ook in het openbare leven in Middelburg een man van statuur, die in de hoogste kringen gevraagd werd tot het toepassen van pokkenvaccinaties. Caspar van Citters kan dan gezien worden als een soort tegenpool. Hij was het revolutionaire buitenbeentje in de regentenfamilie, die de dienstbode van zijn vader huwde en publieke functies na 1795 bleef vervullen. 

Van de 367 leden van de sociëteit in 1799 zijn er 18 donateurs van de Teeken Akademie in 1803. Dat betekent in zo’n 15% van de donateurs, want dat waren er toen nog maar 124 waar er dat in 1778 nog 186 waren geweest. Wat vooral opvalt is dat niet zozeer de Teeken Akademie van ‘aanhang’ veranderde, maar veeleer de sociëteit die haar ‘vrijheid, gelijkheid en broederschaps-veren’ afschudde.

Arnold Wiggers

Landschap met taveerne

Rond 1 oktober 1928 werd in diverse kranten in Nederland stilgestaan bij de oprichting 150 jaar eerder van de Teeken Akademie. Gedoeld werd op de vergadering van een aantal heren die de stoot zou geven tot de eerste les op 2 november van dat jaar 1778. Inmiddels een sluimerend gezelschap. Met spijt haalt de Middelburgsche Courant de verkoop van een fraaie schilderijcollectie in 1902 aan. Dat had toch niet gehoeven, vond de krant. Eerder was wat van waarde was al verkocht (boeken bijvoorbeeld) of in bruikleen aan het Zeeuws Genootschap gegeven. In 1903 werd dat omgezet in een schenking, waarmee de spullen weg waren. 

Wat bleef was een kapitaaltje waar ook de opbrengst van de verkoop van het gebouw (1893) in de Lange St. Pieterstraat deel van uitmaakte. Een klein bestuur lette daar goed op. Nog niet eens de hele rente werd ingezet, waardoor het vermogen zelfs groeide. De Ambachtsschool en de Avondschool voor Nijverheidsonderwijs, min of meer voortzettingen van het tekenonderwijs voor aankomende ambachtslieden, kregen jaarlijkse subsidie. Voor het rechtdoen aan het kunstzinnige verleden was de subsidie aan het Kunstmuseum, waar door onenigheid over de besteding in 1925 een eind kwam. Af en toe was sprake van een speciale actie in het kader van kunstbevordering, zoals in 1924 ƒ 100 voor de dan 70-jarige oud-leerling de kunstschilder W.J. Schütz. 

Opmerkelijk in dit licht is de mededeling van mr. A. Meerkamp van Embden op de Algemene Ledenvergadering van het Zeeuws Genootschap in april 1928 dat een zeventiende-eeuws schilderij van Simon van Douw (Vlaming, in 1655-1656 werkzaam in Middelburg) in de collectie is opgenomen, aangekocht door de Teeken Akademie. Wat gebeurt er nu? De Teeken Akademie koopt kunst? Een cadeau in verband met het aanstaande jubileum?

Secretaris Meerkamp schreef geattendeerd te zijn op het schilderij door Frederik Schmidt Degener, toenmalig directeur van het Rijksmuseum. Blijkbaar was het Genootschap wat minder bij kas om een bod uit te brengen, wat Meerkamp deed besluiten om de dirigerende leden van de Teeken Akademie eens te polsen wat daar mogelijk was. Nu was Meerkamp behalve Rijksarchivaris ook plaatsvervangend rechter, in feite een erebaan. De echte rechter was mr. G.A. baron toe Schwartzenberg van Hohenlansberg. Laat nu in deze jaren de rechter de voorzitter en de plaatsvervangend-rechter de secretaris zijn van de Teeken Akademie! De thesaurier zal zich snel hebben laten overtuigen en het werk werd (terug?) naar Zeeland gehaald. 

De gang van zaken is niet exact te reconstrueren door het ontbreken van bronnen, ook aan de kant van het Genootschap. Lijsten van na de oorlog verwijzen naar de niet meer aanwezige notulen van 20 maart 1924, maar dat zal een kopieerfout zijn: dat moet 1927 (aannemelijk) of zelfs 1928 zijn (de krant spreekt immers in april 1928 van ‘in de laatste weken verkregen’). Met het 150-jarige bestaan lijkt het allemaal niets van doen te hebben.

Jammer genoeg is het schilderij (destijds aangeduid als ‘Italiaans landschap’) in mei 1940 zwaar beschadigd geraakt. Het was uit veiligheidsoverwegingen overgebracht naar het magazijn van de Provinciale Bibliotheek, dat niet bestand bleek tegen dergelijk oorlogsgeweld. 

Arnold Wiggers

Simon Johannes van Douw, Landschap met taveerne. Olieverf op paneel, 35 x 50 cm – Zeeuws Museum, KZGW G1665

Op kosten van het Nut

Titeletiket op kaft van de ‘Naamlyst der Jongelingen … Lessen’ – Zeeuws Archief, Archief van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, Departement Middelburg, inv. nr. 515.

Bekend was het wel via een noot in ‘Om prijs en plaats’, het jubileumboek uit 2004: de Maatschappij tot het Nut van ’t Algemeen, departement Middelburg, heeft tientallen minvermogende jongens in staat gesteld de Teeken Akademie te bezoeken. De registers over de jaren 1826-1844 zijn bewaard gebleven. Volgens een aantekening was er in 1825 ook een aanmelding, dus zou er ook een oudere administratie kunnen hebben bestaan. Na 1844 moet er zeker een register bijgehouden zijn, maar dat is niet (apart) overgeleverd. Toen het archief in 1948 uiteindelijk in openbaar bezit kwam, was het met de staat ervan niet al te best gesteld. Maar goed: was het voor 1940 naar het stadhuis verplaatst, zou er nu helemaal niets meer van over zijn.

Het register getiteld ‘Naamlyst der Jongelingen aan het bestuur van de Teeken Academie voor gedragen tot het gratis bijwonen der Lessen’ bestaat uit een tweetal katernen met twee nummeringen. De eerste nummering loopt van 1 tot en met 29 en begint met de 19-jarige Johannes Cornelis van der Hell, die zich in oktober 1826 aanmeldde en eindigt met de eveneens 19-jarige Adriaan de Wagenmaker die dat deed in oktober 1831. Begrijpelijk dat dat in het najaar gebeurde, want de lessen werden van maandag- tot vrijdagavond van november tot maart gegeven. 

Het is vooralsnog onduidelijk hoe de procedure van voordracht verliep. Lag het initiatief bij de adspirant-leerlingen (of hun verzorgers) of bij het Nut? En welke criteria werden aangelegd om te bepalen of iemand in aanmerking kwam voor ‘gratis lessen’. In elk geval vond het bestuur van het Nut het belangrijk te weten waar de genomineerde leerling op school was gegaan, bij wie hij een beroep leerde, wie de ouders waren en wat deze voor de kost deden. De inschrijving in de naamlijst gebeurde bij het eerste verzoek (voordracht), wat niet automatisch betekende dat de jongen aangenomen werd. Een enkele maal moest een voorgedragene een jaar wachten. In dit eerste register werd, naast de jaren van verzoeken en plaatsingen, onder meer ook aangetekend wanneer iemand een prijs kreeg. Voor de meesten zat dat er niet in, waardoor er over de hele periode tot 1844 tientallen namen van voorheen onbekende leerlingen aan de vergetelheid ontrukt zijn. Niet elke leerling volgde alle klassen en niet altijd bleven ze dat op kosten van het Nut doen. Regelmatig staat aangetekend ‘voor eigen rekening’. Of dat uit een gevoel van eigenwaarde of door aandrang van het bestuur kwam, blijft in het ongewisse. 

In 1835 besloot het bestuur van het Nut dat een aanvrager maximaal 5 maal recht had op ondersteuning. Had iemand dat aantal bereikt, werd hij uit het register geschrapt. Blijkbaar werd de administratie toen ook opnieuw opgezet. Wie toen nog recht had op een voordracht, kwam ook in het nieuwe katern terecht. 

Tussen 1825 en 1844 zijn in totaal 155 jongens tussen de 10 en 20 jaar aan de dirigerende leden van de Teeken Akademie voorgedragen, soms tot 11 per jaar. Ze zullen (bijna) allen een seizoen of meer lessen gevolgd hebben. Een prachtige bron waar ik nog eens op wil terugkomen.

Arnold Wiggers

Eerste inschrijvingen in de ‘Naamlyst der Jongelingen … Lessen’ – Zeeuws Archief, Archief van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, Departement Middelburg, inv. nr. 515.

En zie hier! Van een idee naar academie

Plaquette ter ere van Marie G.A. de Man, 1905 – Zeeuws Museum, KZGW Penningen, GM1761

‘Het was in de vergadering van 1 October 1778, ten huize van den Opperdirecteur Van der Mandere, dat de aanwezige heeren E.J. van der Mandere, L. Bomme, P. Ackermans, D. de Keyzer, J. Perkois, C. Kayser, Th. Gaal, J. Ooremans en P. Dam het besluit namen, het onlangs opgerichte Teeken-college in November van dat jaar te openen en de lessen tot Maart daaraanvolgende te laten duren’, zo begint Marie G.A. de Man haar artikel in het Archief van 1921 over de prijspenningen van de Teeken Akademie. 

Mej. De Man (1855-1944), zoals ze door het leven ging, had voor haar artikel de notulenboeken van de academie ingezien, waarvan de oudste drie delen op het stadhuis berustten. Zij meldde dat het eerste deel in oktober 1778 begint, dus mogelijk met het verslag van bovengenoemde vergadering. Na te zoeken is het niet, omdat deze bescheiden en ook het materiaal van daarna, aanwezig bij de toenmalige secretaris, in 1940 in rook is opgegaan.

Het Teeken-College, zoals de Teeken Akademie oorspronkelijk heette, is dan blijkbaar van voor oktober 1778. Welke data kunnen met zekerheid gegeven worden? Op 24 augustus 1803 hield secretaris Christiaan Herklots een redevoering bij het 25-jarig bestaan, waarin hij stilstond bij het ontstaan. Hij sprak -waarschijnlijk gloedvol- over enige liefhebbers en ‘Kunstgenoten’ ter beoefening van de ‘edele Tekenkunst’ die in 1777 bijeenkwamen. ‘En, zie hier! In eene eenvoudige Kamer den eersten grondslag gelegd; waarop naderhand eene Academie is gebouwd’. Wie deze heren waren en of de kamer zo eenvoudig was, is niet met zekerheid te zeggen, maar de door mej. De Man genoemde mannen hierboven kunnen hier goed aangeschoven geweest zijn.

Dat gezelschap richtte op 6 december 1777 een verzoekschrift aan het stadsbestuur om de Edelachtbare Heren te bewegen over te gaan tot het beschikbaar stellen van een ruimte waar in de wintermaanden de tekenkunst geoefend kon worden. Op 11 juli 1778 besluit het stadsbestuur om tot dat doel de bovenlokalen van het waaggebouw op de Balans in te laten richten. 

De initiatiefnemers reageren hierop door de ‘Oeffenplaats’ ook een leerschool te laten zijn waar naast het fraaie ook het nuttige onderwezen gaat worden, dus ook voor de aankomende handwerksman. Voortvarend werd een programma gedrukt waarop men als Honorair Lid (= begunstiger) kon intekenen en in een adem gingen de initiatiefnemers door met het opstellen van reglementen; een voor het bestuur en een voor de leerlingen. En daar ergens in de zomer of herfst van 1778 werd ‘een Genootschap opgericht tot voortzetting van Schilder-, Beeldhouw- en Bouwkunde onder de Zinspreuk: Vernuft en Vlyt’. 

Van start ging de academie met 70 tekenaren na een ‘Redevoering ter inwying’ door de toenmalige secretaris Leendert Bomme op ‘II. November MDCCLXXVIII’, wat abusievelijk nogal eens voor 11 november 1778 aangezien is. De opening was echt op maandagavond 2 november 1778, zo leert de Middelburgsche Courant van 4 november en ook Herklots. Laten we die datum als beginpunt beschouwen en op donderdag 2 november 2028 een grootse jubileumviering inluiden. 

Arnold Wiggers

Literatuur:

[C. Herklots], Redevoering by gelegenheid van de vyf- en twintigste algemeene vergadering met honoraire leden en uitdeeling der eerepryzen, van het Teeken-Academie der stad Middelburg; uitgesproken in het Musaeum Medioburgense op woensdag den 24 van oogstmaand 1803, Middelburg [1803]. M.G.A. de Man, De prijspenningen van de voormalige Teeken-Academie te Middelburg. In: Archief, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1921.

J. Perkois, Uitsnede uit de tekening ‘De leden van de Teekenacademie te Middelburg een model tekenend’. Gesuggereerd is dat hier een aantal oprichters van de Teeken Akademie, inclusief Perkois zelf, prominent in beeld is gebracht, met op de achtergrond docent Thomas Gaal met leerling – Zeeuws Archief, KZGW ZI III 1033

Onvermogend talent

Bijdrage in de studiekosten van Toon Pluijmers

Slikhaventje te Vlissingen Landingsplaats der geallieerden in 1944 / Toon Pluijmers. [1944]. 1 ets ; 22 x 30,5 cm, blad 41,5 x 49 cm – Zeeuws Archief, KZGW ZI Aanwinsten 697

In de twintigste eeuw heeft de Teeken Akademie een aantal jongeren in staat gesteld hun opleiding aan een academie te volgen. Na de Tweede Wereldoorlog waren dat onder anderen Antoine Mes, Hans Heeren en Wim Vaarzon Morel jr. Voor de oorlog kreeg Antoine Bernardus Pluijmers (1910-1967) een bijdrage in de studiekosten. 

Toon Pluijmers (ook Pluymers) is weliswaar een bekende bij de RKD, toch zullen weinigen zijn werk kennen. Eerst maar iets over zijn afkomst. Zijn vader Johannes Cornelis Pluijmers (1876-1954) was een pianostemmer en -handelaar met een zaak aan de Dam Zuidzijde, om precies te zijn G 93 (nu Dam 56). Hij huwde op 31 oktober 1902 met Johanna Jozina Hermanssen (1877-1938). Hun oudste zoontje overleed in 1903, het jaar van zijn geboorte, dan volgde Izaak Cornelis (1905) en tenslotte Anton of Toon. In 1933 adverteerde J.C. in de Middelburgsche Courant als Kunstatelier ‘Dam Z.z. Midd’, waar orgels geëtaleerd waren en grammofoonplaten tegen spotprijzen werden opgeruimd. 

Nog even door over vader Pluijmers. De concurrentie was aanzienlijk, dus adverteren was noodzakelijk. Ook na de catastrofe van 1940. Wie nu naar Dam 56 kijkt ziet dat het op de grens van oud- en nieuwbouw staat. Het pand zal niet onbeschadigd uit de vuurzee zijn gekomen. Voor Pluijmers reden om bij familie aan de Houttuinen zijn zaak per 21 juni 1940 voort te zetten. Overigens werd hij ook pianomaker genoemd, wat toch echt opgevat moet worden als reparateur. 

Toon Pluijmers volgde in 1927 schilderlessen bij Ger Jacobs in Vlissingen en slaagde in Den Haag in de zomer van 1930 voor de acte handtekenen in het lager onderwijs. Tussen 1932 en 1936 bezocht hij het Rijksinstituut voor Teekenleeraren in Amsterdam. Volgens een biografie op internet ondersteunde de gemeente op voorwaarde dat hij als afgestudeerd kunstenaar geen beroep op de gemeentekas zou doen. Mooi verhaal, maar onwaarschijnlijk. Het was de Teeken Akademie die hem financieel ondersteunde. Zijn vader deed een duit in het zakje door onderaan een advertentie in 1933 te laten weten dat bij hem ook ‘kleine schilderstukjes van Anton Pluymers’ te koop waren. Zijn (schilder)opleiding zou hij tussen 1936-1939 op de Academie in Antwerpen afsluiten. 

In 1938 vestigde hij zich definitief in Amsterdam, zonder Zeeland te vergeten. Zo haalde hij er (Vlissingen) in 1942 zijn bruid, de verpleegster Joanna Maria Willemse. In de oorlogsjaren was hij actief als stempelvervalser voor het Verzet in Amsterdam. Na de oorlog was hij in elk geval in juni 1947 in Zeeland. De PZC berichtte dat Pluijmers etsen van de werf en fabriekshallen van De Schelde had gemaakt die hij bij kledingmagazijn Corlas in de Walstraat in Vlissingen tentoonstelde. In die expositie waren ook etsen van de landingsplaatsen van de Geallieerden van wat oudere datum. Tot aan zijn dood heeft hij in Amsterdam tekenles gegeven en was hij lid van verschillende kunstenaarsverenigingen. 

Naast etsen zijn er tekeningen, aquarellen en schilderijen van hem bekend, een enkele keer ook van een Zeeuws landschap. Opvallend was de verkoop van meer dan tien gelijkgestemde werken in 2015 bij Kunstveiling.nl. die aantonen dat het met de waardering van de schilder Pluijmers niet best gesteld is …

Arnold Wiggers

https://www.kunstveiling.nl/veilingopbrengsten/detail/toon-pluymers/4aDDpz3EKA24u4waOeGowE

Fotograaf tussen koekebakkers en antiekliefhebbers II

H.H. Roelse, De Zeeuwsche Koekbakkerij, Kromme Weele 4 en 6, ca. 1863 – Beeldbank Zeeland, Recordnummer 90583

Frederik Dikkenberg (1754-1809) de koekebakker in de Kromme Weele trouwde driemaal. Uit zijn tweede huwelijk (1784) met Jacoba van Meeten stamde Nicolaas Frederik, koekebakker in de Vlissingsestraat. Zijn derde huwelijk met de Zierikzeese Jozina Kijn (1794) maakte hem onder anderen vader van Pieter (1797- 1874), koekebakker in de Korte Noordstraat. Op 29 november 1821 liet deze in de Middelburgsche Courant weten dat hij verhuisde naar de Kromme Weele, ‘in de koekebakkerij door zijne voorouders bewoond’. De Zeeuwsche Koekbakkerij in de Kromme Weele zou zich later beroepen op een ouderdom die terugging tot 1741, doch is waarschijnlijk niet door de familie Dikkenberg opgericht, want Frederik kocht in 1782 en in 1800 van anderen panden in de Kromme Weele. 

Pieter had met Maria de Cloedt een zoon, Frederik (1819-1891), die naast de zaak van zijn vader in de Kromme Weele een eigen koekenbakkerij had. De familie had er immers twee panden. Vader Pieter deed zijn zaak per 1 oktober 1856 over aan de in Sluis geboren Guillaume Henri oftewel Willem Hendrik Bal (1813-1887) en per 1 januari 1859 deed zoon Frederik hetzelfde. De zaak van W.H. Bal besloeg twee naast elkaar gelegen panden, nu 4 en 6. Frederik stond vervolgens als particulier te boek, wat wil zeggen dat hij rentenierde. Maatschappelijk gezien lijken deze Dikkenbergen, ook door de huwelijken van zusters, een treetje geklommen te zijn. De band tussen beide families werd door het huwelijk van Frederik met de weduwe Sijbilla Wilhelmina Hendrika Bal, de zus van Willem Hendrik, in datzelfde jaar 1859 nog eens aangehaald. Sijbilla (1811-1863) was bij haar tweede huwelijk niet meer de jongste: ze was 47 en daarmee 7 jaar ouder dan Frederik, die wel zijn eerste echtverbintenis aanging. Er zouden er nog 2 volgen. Uit de verbintenis met Jacoba Tannetta Geertruidea de Bakker kwamen 3 kinderen voort, waaronder een zoon die arts werd. Zijn huwelijk op z’n oude dag (1889) met Johanna Verhage uit Westkapelle werd een fiasco en eindigde in een scheiding van tafel en bed.

Willem Gerardinus Bal (1842-1917) de zoon van Willem Hendrik Bal en Jacoba Johanna Pervoost was sterk geïnteresseerd in antiquiteiten. Zijn zoon Willem Hendrik Bal (1880-1962) zou tot ver over de landsgrenzen naam maken als antiquair. Hij was vooral een porseleindeskundige met in de Kromme Weele in de voormalige Zeeuwsche Koekbakkerij anno 1741 een fantastische verzameling die tegenwoordig in het Zeeuws Museum te zien is.

Hendrik Hermanus Roelse (1832-1872) zou de eerste permanent gevestigde fotograaf van Middelburg worden. Voor het zover was werd hij in 1849 en in 1851 door de Teeken Akademie onderscheiden in de hoogste klassen naar pleister. Kort daarop begon hij zich te verdiepen in het daguerreotyperen en vestigde in het familiepand Dam Zuidzijde G 92 (nu 54) zijn fotografisch atelier. In het begin zal hij vooral daguerreotypieën gemaakt hebben, een techniek waarbij de belichte plaat de ‘foto’ was en er geen afdrukken gemaakt konden worden. De techniek schreed voort en Roelse ging met zijn tijd mee. Tussen 1856 en 1860 werden de lezers van de Middelburgsche Courant warm gemaakt voor zijn opnamen van monumenten, taferelen uit het dagelijks leven en academische figuren, die als toegestaan naakt beschouwd konden worden. 

In de collectie van de ZB zitten opnamen van twee daguerreotypieën van de Zeeuwsche Koekbakkerij, gemaakt door Roelse. Ze worden gedateerd op ca. 1863, maar zouden ook wat ouder kunnen zijn. Het zal naar de huidige stand van techniek nog wel even onduidelijk blijven of we hier naar de mannen van koekebakker  Dikkenberg of Bal kijken.

Arnold Wiggers
Voor Roelse zie verder: A. Verburg en J. van Bennekom, In Zeeuws licht gevangen. Fotografie in Middelburg 1842-1870,(Middelburg, Zeeuwse Katernen, 1994)

H.H. Roelse, De Zeeuwsche Koekbakkerij; de latere antiquair winkel van W.H. Bal aan de Kromme Weele 4-6 – Beeldbank Zeeland, Recordnummer 90582