Op kosten van het Nut

Titeletiket op kaft van de ‘Naamlyst der Jongelingen … Lessen’ – Zeeuws Archief, Archief van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, Departement Middelburg, inv. nr. 515.

Bekend was het wel via een noot in ‘Om prijs en plaats’, het jubileumboek uit 2004: de Maatschappij tot het Nut van ’t Algemeen, departement Middelburg, heeft tientallen minvermogende jongens in staat gesteld de Teeken Akademie te bezoeken. De registers over de jaren 1826-1844 zijn bewaard gebleven. Volgens een aantekening was er in 1825 ook een aanmelding, dus zou er ook een oudere administratie kunnen hebben bestaan. Na 1844 moet er zeker een register bijgehouden zijn, maar dat is niet (apart) overgeleverd. Toen het archief in 1948 uiteindelijk in openbaar bezit kwam, was het met de staat ervan niet al te best gesteld. Maar goed: was het voor 1940 naar het stadhuis verplaatst, zou er nu helemaal niets meer van over zijn.

Het register getiteld ‘Naamlyst der Jongelingen aan het bestuur van de Teeken Academie voor gedragen tot het gratis bijwonen der Lessen’ bestaat uit een tweetal katernen met twee nummeringen. De eerste nummering loopt van 1 tot en met 29 en begint met de 19-jarige Johannes Cornelis van der Hell, die zich in oktober 1826 aanmeldde en eindigt met de eveneens 19-jarige Adriaan de Wagenmaker die dat deed in oktober 1831. Begrijpelijk dat dat in het najaar gebeurde, want de lessen werden van maandag- tot vrijdagavond van november tot maart gegeven. 

Het is vooralsnog onduidelijk hoe de procedure van voordracht verliep. Lag het initiatief bij de adspirant-leerlingen (of hun verzorgers) of bij het Nut? En welke criteria werden aangelegd om te bepalen of iemand in aanmerking kwam voor ‘gratis lessen’. In elk geval vond het bestuur van het Nut het belangrijk te weten waar de genomineerde leerling op school was gegaan, bij wie hij een beroep leerde, wie de ouders waren en wat deze voor de kost deden. De inschrijving in de naamlijst gebeurde bij het eerste verzoek (voordracht), wat niet automatisch betekende dat de jongen aangenomen werd. Een enkele maal moest een voorgedragene een jaar wachten. In dit eerste register werd, naast de jaren van verzoeken en plaatsingen, onder meer ook aangetekend wanneer iemand een prijs kreeg. Voor de meesten zat dat er niet in, waardoor er over de hele periode tot 1844 tientallen namen van voorheen onbekende leerlingen aan de vergetelheid ontrukt zijn. Niet elke leerling volgde alle klassen en niet altijd bleven ze dat op kosten van het Nut doen. Regelmatig staat aangetekend ‘voor eigen rekening’. Of dat uit een gevoel van eigenwaarde of door aandrang van het bestuur kwam, blijft in het ongewisse. 

In 1835 besloot het bestuur van het Nut dat een aanvrager maximaal 5 maal recht had op ondersteuning. Had iemand dat aantal bereikt, werd hij uit het register geschrapt. Blijkbaar werd de administratie toen ook opnieuw opgezet. Wie toen nog recht had op een voordracht, kwam ook in het nieuwe katern terecht. 

Tussen 1825 en 1844 zijn in totaal 155 jongens tussen de 10 en 20 jaar aan de dirigerende leden van de Teeken Akademie voorgedragen, soms tot 11 per jaar. Ze zullen (bijna) allen een seizoen of meer lessen gevolgd hebben. Een prachtige bron waar ik nog eens op wil terugkomen.

Arnold Wiggers

Eerste inschrijvingen in de ‘Naamlyst der Jongelingen … Lessen’ – Zeeuws Archief, Archief van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, Departement Middelburg, inv. nr. 515.