Stadstekenklas I, Briët en inundatie

Met groep 6, de andere stadstekenklas, van juf Marjan Rouw van basisschool het Talent uit Middelburg, spraken we vanmiddag over de geschiedenis van de Briët-woningen. Arjen Drijgers van Erfgoedvereniging Heemschut vertelde met afbeeldingen op het digibord over de Tweede Wereldoorlog in Middelburg. Hij kreeg de klas stil en na afloop werden er veel vragen op hem afgevuurd. Over de inundatie bijvoorbeeld: “zwommen er ook haaien door de Baarsjesstraat?” “Er groeiden na verloop van tijd mosselen aan de huizen.”

Na afloop hebben de kinderen ook een houtskooltekening gemaakt over de Baarsjesstraat tijdens de inundatie van 1944. Bedankt stadstekenklas! Alle mooie resultaten zullen aan het einde van het schooljaar tentoongesteld worden.

Eerst de bovenkant van de Briët-woningen in houtskool – foto: L. Labeur
de dakpannen worden niet vergeten – foto: L. Labeur
Briët-woningen met perspectief – foto: L. Labeur
Even checken – foto: L. Labeur
Dan dubbelvouwen en afdrukken voor de spiegeling in het water – foto: L. Labeur
Wat zou er in het water hebben gedreven? – foto: L. Labeur
Kijk juf – foto: L. Labeur
Alle mooie resultaten zullen aan het einde van het jaar tentoongesteld worden – foto: L. Labeur

Stadstekenklas II studeert op Briët-woningen

Perspectief en kenmerkende schoorstenen op de iPad – foto: L. Labeur

Ook stadstekenklas II is van start gegaan en bezocht vandaag de Briët-woningen in de Middelburgse wijk ’t Zand. Het is de klas van docent Lianne Scheers, vwo/tto klas 2 van CSW Van de Perre. 

Kunstenaar Leen van Duivendijk gaf ter plaatste een inleiding in de klassieke perspectiefleer. Arjen Drijgers van Erfgoedvereniging Heemschut vertelde tijdens een wandeling alles over de tijd waarin de woningen gebouwd werden, nl. tijdens de Tweede Wereldoorlog. In feite zijn de eerste Briët-woningen een Middelburgs oorlogsmonument. 

Arjen Drijgers van Erfgoedvereniging Heemschut vertelde tijdens een wandeling alles over de eerste Briët-woningen als Middelburgs oorlogsmonument – foto: L. Labeur

We mochten rekenen op een geïnteresseerde klas. Met geodriehoek en iPad werden de woningen en hun kenmerken bestudeerd. We bezochten de woning van illustrator Sanne Boerma (tevens oud CSW-leerling). Door de verhalen van Arjen hebben we de Briët-woningen een beetje in ons hart gesloten. 

De Teeken Akademie ziet uit naar de volgende lessen. Donderdag gaan de remmen los en gaat de klas onder leiding van kunstenaar Liesbeth Labeur een avontuurlijke artistiek hedendaagse tekenles tegemoet.

Kunstenaar Leen van Duivendijk in actie over de klassieke perspectiefleer
– foto: L. Labeur
De geodriehoek komt goed van pas – foto: L. Labeur
Er wordt goed gestudeerd op de kenmerken – foto: L. Labeur
Historie: de iPad deed vandaag zijn intrede in het tekenonderwijs van de Teeken
Akademie – foto: L. Labeur
Arjen Drijgers vertelt over de Briët-woningen – foto: L. Labeur
Arjen Drijgers vertelt over de Briët-woningen – foto: L. Labeur
Schetsmatige studie – foto: L. Labeur
iPad studie – foto: L. Labeur

Lenselink

Zijn grootvader koning Willem I was er mee begonnen en Willem III ging er mee door: het beschikbaar stellen van zilveren medailles voor de beste leerlingen van de Teeken Akademie. Op 14 augustus 1850 ontving Jan Simon Lenselink (1824-1899) dan wel niet de grote, maar toch mooi een van de twee gewone en werd zo onderscheiden als primus in de hoogste klas tekenen naar pleister. Gelauwerd was hij al vaker: elke klas die hij doorliep sloot hij af met een prijs. Dat beloofde wat.

Afbeelding in ‘Om prijs en plaats’. De Middelburgse Teeken Akademie 1778-2003 onder redactie van Katie Heyning en Gerrit van Herwijnen (Zeeuwse Katernen, Middelburg 2004) – bron onbekend

Gunstig was het allemaal niet begonnen. Lenselinks vader, ook Jan Simon geheten, was een militair. Dat wil zeggen, hij was remplaçant en had voor Salomon van Eenennaam uit Arnemuiden de dienstplicht vervult. Als verlofganger/fusilier kwam hij als dagloner aan de kost. Hij stierf op 35-jarige leeftijd in 1825. Zijn weduwe Geertruij Stam bleef met twee kleine zoontjes achter, waarvan Jan Simon nog geen jaar oud was. Zij vond een werkhuis om in het onderhoud te voorzien. Als vijftienjarige werd Jan Simon in 1839 tot de Teeken Akademie toegelaten. Dan duurt het 6 jaar (1846) voordat hij in de vierde -laagste- klas een onderscheiding krijgt. Het overlijden van Geertruij in 1843 zou hiervan de oorzaak kunnen zijn. 

Na de vierde klas kwam de derde die hij in 1848 afsloot. Hij is dan inmiddels in juni 1847 gehuwd met Maria van Sluijs uit Koudekerke en noemt zichzelf schilder. Of zij aan zijn bed gezeten heeft toen hij in februari 1847 met de mazelen werd opgenomen in het ziekenhuis? Wellicht hij wel aan het kraambed van haar: maar liefst 13 kinderen zagen tussen 1848 en 1869 het levenslicht. En het lijkt erop dat alleen het laatste kind, Johannes, kort na de geboorte is overleden. Maria overleed in 1906, 82 jaar oud.

De grote kinderschaar gaf wel eens problemen. De oudste dochter Johanna Catharina (1853) werd als 12-jarige veroordeeld tot een boete van ƒ 1,– of 1 dag gevangenisstraf vanwege een vechtpartij. Haar oudere broers Pieter Samuel (1848) en Samuel Jan (1849) werden in maart 1869 veroordeeld voor nachtelijk en beledigend burengerucht. Dat alles mogelijk tot groot verdriet van de ouders, want Jan Simon had in 1868 na 20 jaar dienstbetrekking de schilderszaak van zijn leermeester A.J. Blom in de Bellinkstraat G. 191 overgenomen. Zulke akkefietjes waren nu niet bepaald reclame voor de zaak.

Waarom is niet duidelijk maar inmiddels noemde de familie zich Lenseling -dus met een g op het eind. Bij de 25-jarige echtvereniging in 1872 lijkt alles pais en vree en verscheen er een tamelijk uitbundig opgemaakte advertentie van de kinderen in de Middelburgsche Courant

Maakte Jan Simon zijn belofte waar? Er is een getekende pleisterkop bekend en daar blijft het bij. Er zal meer geweest zijn uit de academietijd. Daarna moest er brood op de plank komen, waarvoor het artistieke werk zich minder leende. Bij een aanbesteding voor schilderwerk aan stadseigendommen in 1875 dienden 6 schilders een prijsopgave in waaronder naast Lenseling nog 2 andere laureaten van de Teeken Akademie. Onder hen ook de fijnschilder G. W. Bergman, wat aangeeft dat van kunst leven in de Zeeuwse hoofdstad niet eenvoudig was.

Arnold Wiggers

Stadstekenklas schetst Briët-woningen

Op donderdag 11 november 2021 ging de eerste stadstekenklas van start met het tekenen naar ‘prent’. Een project van drie weken, waarin we deze eerste week ons onderwerp op locatie verkend hebben. Onder leiding van kunstenaar Liesbeth Labeur schetste de stadstekenklas (groep 6 van juf Marjan Rouw van basisschool het Talent uit Middelburg) de Briët-woningen. Hieronder een fotoverslag.

De stadstekenklas schetst Briët-woningen op locatie – foto L. Labeur
De stadstekenklas schetst Briët-woningen op locatie – foto L. Labeur
De stadstekenklas toont schetsen – foto L. Labeur
Het woord Briët wordt meegenomen in het creatieve proces – foto L. Labeur
De stadstekenklas schetst Briët-woningen op locatie – foto L. Labeur
Ramen en dakpannen worden goed bestudeerd – foto L. Labeur
De stadstekenklas mag bij collega-kunstenaar illustrator Sanne Boerma binnenkijken – foto L. Labeur
Concentratie – foto L. Labeur
Schetsen van de Briët-woningen – foto L. Labeur

Volgende week komt Arjen Drijgers van de Erfgoedvereniging Heemschut op bezoek en onderzoeken we de geschiedenis en tekenen we naar prent. In de laatste week gaan we zelf een prent (een ets) maken.

De Teeken Akademie is blij verrast met het enthousiasme en de toewijding van de basisschoolleerlingen. Volgende week starten we overigens ook met de andere stadstekenklas , klas VWO/TTO 2 van CSW Van de Perre.

Hoe de Noordpoort (bijna geheel) verdween

Gezicht op de Noordpoort te Middelburg, gezien van het bolwerk, een tekening van J. Pelgrom uit 1859 – ZA, KZGW ZI II 347

Na de Belgische afscheiding werd in 1841 de verdediging van Nederland opnieuw georganiseerd. Middelburg was niet langer een vestingstad. De aarden wallen en bolwerken werden tot stadsparken omgetoverd -door werklozen onder leiding van de tuinarchitect Karel George Zocher- en daarmee hadden ook de stadspoorten niet langer een militaire functie. Voeg daarbij een stadskas die maar al te vaak zijn bodem liet zien en het is duidelijk dat onderhoud van overheidsgebouwen zonder noodzaak het eerste slachtoffer van uitgesteld onderhoud werden. Daartoe behoorden de stadspoorten.

Over tekenmeester Jacobus Pelgrom (Amsterdam 1811-Amsterdam 1861) heb ik het al eerder gehad. Hij maakte in 1859 een tekening van de Noordpoort die hij voorzag van accenten in oostindische inkt. De gewassen tekening geeft een romantisch sfeerbeeld van een gebouw in een groene omgeving. Wellicht was het ook een manier om de bedenkelijke staat van het gebouw niet al te zichtbaar te maken. Op deze manier heeft hij veel situaties in Middelburg vastgelegd, waardoor we een glimp kunnen opvangen van de stad die zo veel hoekjes en gebouwen, ook in pure vredestijd, zou zien verdwijnen. Zo ook vrijwel de gehele Noordpoort.

Kranten zoals de Middelburgsche Courant publiceerden na 1851 steeds meer informatie uit de gemeenteraad. Wie inschreef op een aanbesteding van publieke werken kon er haast zeker van zijn dat zijn naam met de hoogte van zijn inschrijving werd gepubliceerd. Bij de afbraak van de Noordpoort ging het iets anders: hier werd gemijnd. Het was Pieter Johannes van Puffelen (1828-1886) die bij ƒ 525 zijn hand opstak en riep: ‘Mijn’

Van Puffelen was een timmerman die tussen 1845 en 1852 maar liefst vijf keer in de prijzen viel bij de jaarlijkse uitreiking van de Teeken Akademie voor zijn prestaties in de bouwkunde. Zijn broer Jacobus Adrianus (1825-1899) werd schilder en werd twee keer met een prijs voor tekenen vereerd. Een leeftijdsgenoot en waarschijnlijk naast familielid was Karel Marinus van Puffelen (1828-1886) die eveneens werd onderscheiden en het tot zelfstandig orgelbouwer in Zaltbommel bracht. In 1874 leverde hij zowel het orgel in Oost-Souburg als in Ritthem. Het laatste verhuisde naar Arnemuiden, waar het tot 2013 in gebruik was. 

Ondertussen wist timmerman-aannemer Van Puffelen ook de aanbesteding van het tijdelijke ‘Feest-lokaal’ op de Grote Markt voor de festiviteiten rond de opening op 29 februari 1872 van de treinverbinding Bergen op Zoom-Middelburg te bemachtigen. De afbraak ervan, na 2 maart, leverde een handel in vlonders en touwen op. Van Puffelen kon scherp calculeren, mogelijk omdat hij kon beschikken over goedkope bouwmaterialen, zoals het materiaal afkomstig van de Noordpoort. In het jaar van afbraak 1872, schreef hij als laagste in op de aanbesteding voor de ‘wormkast om de houten fundering van de Spijkerbrug’ (ƒ 1213) en het herstellen van de beschoeiing langs de Nieuwe Haven (ƒ 1177). Konden stenen spreken…

Laten we maar denken in termen als hergebruik en duurzaam. ‘Ook toen al’ of is het ‘toen wel’?

Arnold Wiggers

Overblijfselen van de Noordpoort te Middelburg in 2021, gezien van uit de stad – foto L. Labeur
lied t.g.v. 25 jarig huwelijk van P.J. van Puffelen en A. Geruler, 1873 – Beeldbank Zeeland recordnr. 12282

De Noordpoort tot aan de Franse tijd

Wat vandaag nog zo vanzelfsprekend lijkt, is morgen al verdwenen. Bij wijze van spreken dan. Neem nu de Noordpoort. Er resten nog twee opgemetselde blokken die ooit behoorden tot het rechterbeen van de poort, gezien vanuit de stad. Een goed beeld hoe dat er van die kant uitgezien heeft, is er niet. Wel van de voorkant. Bij de uitleg van de stad tussen 1580-1598 werd een nieuwe Noordpoort gebouwd. De oude had ongeveer ter hoogte van de watertoren gestaan. Een van de oudste afbeelding van de nieuwe poort betreft een aanslag van boze boeren op de stad in 1672. Het was het Rampjaar: ‘het bestuur was radeloos, de bevolking redeloos en het land reddeloos…’ Gravures zoals deze geven niet per se de exacte situatie weer, want ze waren voor een groot publiek bedoeld (dus relatief goedkoop en snel geproduceerd) en nogal eens gemaakt door iemand die niet ter plaatste bekend was. Maar dat er een stenen poort was met deuren lijkt wel aannemelijk. De poort ziet er wat weelderiger uit dan op afbeeldingen uit de 18e eeuw, zoals die uit het midden van de eeuw met een brug met beweegbaar deel over de veste.

Eén van de zes afbeeldingen van de ‘overval van opstandige Walcherse boeren te Middelburg, het openlopen van de Noordpoort,’ een kopergravure van S. Fokke uit 1672 – ZA, KZGW ZI III 186 (detail)

Deze poort zou in 1798 vervangen zijn. Dat lijkt wel een erg groot woord voor wie de oude en nieuwe situatie naast elkaar legt. Eerder heeft men de poort wat aan de eisen van de tijd aangepast en meteen de boel wat rechtgetrokken in de Lodewijk XVI-stijl. Cornelis Taselaar heeft de poort frontaal getekend. We zien een jaartal, of beter twee: 1798 en het vierde jaar van de Bataafse Vrijheid. Op de poort allerlei zaken die refereren aan de omwenteling van 1795, waaronder de vrijheidshoed. Cornelis Taselaar was ongeveer 30 jaar oud toen hij zich als kunstoefenaar bij de oprichting van de Teeken Akademie in 1778 inschreef. Hij volgde blijkbaar lessen in bouwkunde, want het jaar daarop werd hij primus in de eerste (= hoogste) klas. Bij de start van het nieuwe seizoen in het najaar werd hij als derde docent in dat vak benoemd en bleef dat tot en met 1799. Als een van de weinige lesgevende meesters heeft hij geen deel van het bestuur van de academie uitgemaakt. Omdat zo weinig over de man bekend is, is het gissen waarom. 

De landsarchitect Conrad Kayser (1750-1824; van 1776 tot 1790 in Middelburg) zal eerst zijn leermeester en vervolgens zijn collega docent op de Teeken Akademie zijn geweest. Van Kayser is onder meer de oorspronkelijke aanbouw van het stadhuis (verwoest in 1940) en daar heeft de herziene Noordpoort wel wat van weg. Het is verleidelijk om te denken dat Cornelis Taselaar meer heeft gedaan dan alleen de poort afbeelden. Er is immers ook sprake van maatvoering. Misschien was hij wel de ontwerper waarbij hij de vormtaal van Kayser heeft geciteerd. Maar Taselaar tekende in dezelfde periode rond 1800 nog twee andere poorten, de Langeviele- en de Sijspoort, op dezelfde manier en die waren al eerder in de jaren ’90 verbouwd, voor de Bataafse tijd. 

Arnold Wiggers

‘De nieuwe Noordpoort te Middelburg aan de stadszijde, met boven de roedenbundel en vrijheidshoed en het opschrift : A° IV. Libert. Batav,’ een tekening in kleur door C. Taselaar, 1799 – 1801 – ZA, KZGW ZI III 346

Goese inbreng

Markt Middelburg, rechts sigarenwinkel van C.F. Diesch, het pand links op de hoek met de Gravenstraat, 1924 – Beelbank Zeeland, Collectie Bosselaers, Antoon (Mechelen), recordnr. 121328
Markt, Gravenstraat Middelburg, Boer, F. den ca. 1900 – Beeldbank Zeeland kaartnr. 27364, recordnr. 13698

Allardus (1759-1801) en Petrus (Pieter) Buker (1768-1836) zagen in Goes het levenslicht in het katholieke gezin van Henricus Buker en Ida van de Velde. De naam Petrus was in juli 1767 ook aan een zoontje gegeven, dat kort na zijn doop overleden zal zijn. Katholiek gedoopt werden ook de vier meisjes in het gezin die allen de volwassen leeftijd bereikten.

Allard trok naar Middelburg getrokken en heeft zich daar in 1778 aangemeld als ‘kunstoefenaar’ aan het toen opgerichte Teeken Collegie. Hij zal toch het reguliere programma gevolgd hebben, want het jaar daarop ontving hij een extra prijs voor zijn inzet (naarstigheid) om in 1784 zijn opleiding af te sluiten als primus in de bouwkunde. De lessen voor dat vak zal hij nog in de St. Jorisdoelen gevolgd hebben, bij gebrek aan plaats op de zolder van het waaggebouw. Ondertussen was Pieter ook op de Teeken Akademie begonnen. Hij won in 1782 en 1785 prijzen naar pleister en in 1789 schopte hij het tot primus naar levend model.  

Pieter huwde in 1797 -het jaar waarin zijn vader overleed- Jacoba Fransisca Kerssen uit Middelburg. In 1800 kocht hij het pand Gravenstraat I. 125 (tussen de Grote Markt en de Zusterstraat) , maar het duurde nog tot december 1801 voordat hij in de Middelburgsche Courant liet weten dat hij zijn ‘Schilder- en Behang-Fabriqc’ naar dat adres had verplaatst.

In 1830 adverteert hij met meubelpapier en schoorsteenstukken, ‘alles tot een verminderden prijs’. Was er heftige concurrentie? In elk geval stond pal boven deze reclame een mededeling van de weduwe J.H. Grauss & Zoon, dat ze meubelpapier naar de laatste smaak en tegen civiele prijzen in de aanbieding heeft. 

Pieter Buker stond bekend als fijnschilder. Bij het 50-jarig bestaan van de Teeken Akademie in 1828 werd een tentoonstelling georganiseerd waar oud-studenten werk konden laten zien. Werk van Pieter Buker werd ook geëxposeerd. In zijn overlijdensadvertentie in 1836 noemt zijn weduwe hem ook ‘Kunstkoper’. Advertenties van een kunsthandel zijn niet bekend, dus kan het zijn dat Buker alleen min of meer decoratief werk in het verlengde van zijn behangsels en schoorsteenstukken kocht en verhandelde. Slechts twee jaar later kwam Jacoba Kerssen ook te overlijden. Uit een advertentie voor een verkoping in het sterfhuis van de weduwe Buker kunnen we afleiden dat vooral werken van vermaarde Teeken Akademie-leerlingen als vader en zoon Koekkoek, maar ook J.C. Haccou en L. van Oppen aanwezig waren, naast werk van niet met name genoemde kunstenaars. In de opsomming werd P. Buker ook genoemd. Of zou de naam uit piëteit het rijtje namen besluiten? Hoe dan ook, werk heb ik helaas niet van hem kunnen vinden. 

Arnold Wiggers

Middelburgse Courant, 26 april 1836, pagina 2 – Krantenbank Zeeland
Middelburgse Courant, 31 mei 1838, pagina 2 – Krantenbank Zeeland

Broedertwist

Een rijtuig met twee paarden en bedienden, met op de achtergrond een landschap met een buitenhuis en een dorp, tekening in kleur, Aarnout de Warem 1810 – Zeeuws Archief HTAM H-58

‘Bij de gebroeders De Warem zijn te bekomen, laatst uitgekomen Kaleidoscopen of Gedaante-Verwisselaars, voor een civielen prijs’, zo adverteerden Johannes Aarnout en Aarnout de Warem in de Middelburgsche Courant van 30 juni 1818. Belangstellenden voor deze ‘toverkijker’ wisten dan dat ze naar de Pottenbakkerssingel moesten, bij de Langevielebrug. De twee oudste zoons van blikslager Adriaan de Warem hadden na diens overlijden in 1815 de zaak, waar metalen (blik, maar ook koper) voorwerpen werden gemaakt en verkocht, voortgezet. De gebroeders -of was het alleen Aarnout?- hadden blijkbaar ambitie en wilden meer dan alleen potten en pannen aan de man brengen. 

Middelburgse Courant, 30 juni 1818 pg. 2 – Krantenbank Zeeland

Het gezin van Adriaan en Johanna Cornelia Catsman bestond verder nog uit twee dochters en de kleine Cornelis, geboren in 1801. Johannes (1785-1857) heeft zeker op de Teeken Akademie les gehad, want hij was in 1803 de beste in de eerste klas naar pleister. Van Aarnout (1792-1844) zijn ook tekeningen bekend, die het aannemelijk maken dat ook hij les heeft gehad. Van Cornelis (1801-1841) is geen werk bekend. Hoewel hij een bakkerszaak in de Vlissingsestraat bestierde, werd hij in zijn overlijdensacte bakkersknecht genoemd. 

Johannes huwde in maart 1813 de 19-jarige Adriana Anthonia Leliaart. De jonge bruid overleed in december in het kraambed bij de geboorte van hun zoon Adrianus Johannis. Ook deze zoon zou al op 27-jarige leeftijd overlijden. Johannes is zijn leven lang verder weduwnaar gebleven. Aan Aarnout en Cornelis bleek het huwelijk niet besteed.

En dan barst er een bom. Op 25 juli 1822 laat de weduwe De Warem in de krant weten dat haar tweede zoon Aarnout de zaak voort gaat zetten, omdat de oudste zoon vertrokken is. Die ziet dat anders en reageert op 1 augustus fel. Zijn ‘ongelukkige en weerloos geworden moeder’ is door ‘overdreven haat en heerszucht’ van zijn broers gemanipuleerd tot het plaatsen van de advertentie. ‘Kunnende de ondergeteekende, in geval van noodzakelijkheid, meer dan voldoende bewijzen, dat hij niet is vertrokken, maar na herhaalde mishandelingen, in het aanzien van verscheidene in de buurt wonende lieden, het huis is uitgestoten, zich dusdanig van het bestuur der affaire beroofd ziende, volstrekt buiten staat zijnde, daar, waar eigen veiligheid gevaarlijk werd, terug te keeren.’ Was getekend: J.A. de Warem.

Aarnout en Cornelis laten dit niet onbeantwoord. Op 3 augustus dagen ze hun broer uit een rechtszaak te beginnen ‘… en zulks niet doende, hem alsdan voor een’ infamen eerrover te zullen houden’. 

Middelburg zal verlekkerd opgekeken hebben van de broedertwist. Tot een rechtszaak zal het wel niet gekomen zijn. Na het overlijden van moeder De Warem-Catsman in 1830 duurde het nog vier jaar voordat de boedel verdeeld was, mogelijk omdat de vete nog even voortduurde. Eindelijk, bij het overlijden van Cornelis in 1841, plaatste Johannes een advertentie uit aller naam wat zou kunnen duiden op een verzoening. 

Johannes begon een eigen blikslagerszaak in de Zusterstraat en Aarnout ging verder met het aanbieden van natuurkundige zaken als het vervaardigen en repareren van ‘Electriseer-Werktuigen met de daarbij horende proeven’ (1834). In 1841 vertoonde hij op de Heerengracht nr. 36 op maandag- en donderdagavond ‘kunstmatige Voorstellingen door de Elektriciteit’. Kaartjes kostten tussen de 49 en 95 cent. 

In 1896 dook de naam van Johannes nog een keer in de krantenkolommen op. Voorzitter dr. J.C. de Man van het Zeeuws Genootschap schonk een zonnewijzer die in de tuin van het pand aan de Wagenaarstraat werd geplaatst. Vervaardiger was J. de Kanter Phz. (1762-1841) die daarbij geholpen was door de koperslager J. de Warem. ‘Het draagt een dier kernachtige opschriften, waarin onze voorouders zoo rijk waren en die zich als van zelf in het geheugen hechten: “Het uur loopt ras. Zo ras verloopt ons leven”.’

Arnold Wiggers

Studie van boeren met vrouw en een kind aan de picknick bij een boerderij, 1 gewassen tekening in O.I. inkt, Johannes Aarnout de Warem 1809/1811 – Zeeuws Archief HTAM H-43

Waterstaatskerk in de Lange Noordstraat

Wie de St. Pieter in Middelburg googelt komt meestal uit bij de in 1834 afgebroken Noordmonster, ook Oude Kerk genoemd, die op het Hofplein stond, pal tegenover het Van de Perrehuis. De kerk is ook nog even kathedraal geweest tussen 1559 en 1574. En dat is een mooie verbinding met die andere St. Pieter, de katholieke kerk die in de Lange Noordstraat stond, totdat de stadsbrand van mei 1940 het gebouw in as legde. Het gebouw was toen nog geen 100 jaar oud. 

Teekeningen voor de nieuwe St. Pieterskerk voor de R.K. Gemeente te Middelburg, gebouwd in de jaren 1844 en 1845, tekening ; gewassen, in kleur, Joseph Bourdrez – Zeeuws Archief, KZGW ZI II, 645

Gebouwd in de jaren 1844-1845 naar een ontwerp van Joseph Broudrez, was de kerk een schoolvoorbeeld van wat een Waterstaatskerk is gaan heten. De Fransen hadden na 1795 dan wel gelijkheid in geloofszaken gebracht, dat betekende nog niet dat alle geloofsgemeenschappen over fatsoenlijke kerken konden beschikken. Geldgebrek, onwil om in te schikken, ondeugdelijke plannen en nog wat problemen, maakten dat de overheid ingreep. In ruil voor financiële bijstand moest vanaf 1824 elke kerkbouw bij de Ministeries voor Erediensten (er waren er twee: één voor de katholieken en één voor de protestanten en anderen) worden aangemeld. Bij gebrek aan andere ambtenaren die verstand hadden van bouwkunde, werden de ingenieurs van Rijkswaterstaat (toen nog onderdeel van Binnenlandse Zaken) ingezet om de plannen te keuren. Op den duur werden deze ingenieurs door de opdrachtgevers ingehuurd: dat bevorderde uiteraard de kans op toestemming voor de bouw behoorlijk.

Joseph Boudrez (Middelburg 1805-1886) was dan wel geen ingenieur, maar vanaf 1839 wel opzichter bij Rijkswaterstaat. Hij had door zijn opleiding aan de Teeken Akademie een degelijke ondergrond. Tussen 1823 en 1826 viel hij driemaal in de prijzen in de afdeling bouwkunde. Hij begon als aannemer en kreeg de aanbesteding in 1837 van het Badpaviljoen in Domburg, een ontwerp van G.H. Grauss. Behalve toezien op de bouw, heeft hij in die functie bij Rijkswaterstaat naast de katholieke kerk in Middelburg ook de hervormde in Arnemuiden, Oud-Vossemeer en ’s-Heerenhoek -nu in het Openluchtmuseum- ontworpen. Tevens was hij bij de bouw van de Nieuwe Kerk in Zierikzee betrokken. Uiteraard was er mee te doen dan kerkenbouw en zijn ook wat waterstaatkundige werken, onder meer in Veere en Waarde, van zijn hand.

De katholieke kerk in de Lange Noordstraat kreeg zuilen en een houten toren, wat elders ook veel werd toegepast. Toch is er geen sprake van een Waterstaatsstijl, zoals vaak wordt gesteld. De architecten bouwden simpelweg in een stijl die destijds overal in West-Europa opgang deed, de neobarok. Na 1848 werd bij de scheiding tussen staat en kerk de directe bemoeienis van de Ministeries een stuk minder, om na 1868 te stoppen. Inmiddels was de neogotiek het je van het en vond onder anderen Pierre Cuypers overal -maar niet bij iedereen- in het land bijval in wat als een typisch katholieke stijl werd gezien.

Arnold Wiggers

In de knop gebroken

Zicht op de Lange Jan vanaf Nieuwstraat 11/13 (G 226 ) oktober 2021 – foto: L. Labeur

Wat weten we wel? Cornelis Hendrik werd op 19 november 1829 in Middelburg geboren. Zijn vader was per 1 januari 1825 benoemd tot onderwijzer aan de school in de Nieuwstraat (G 226). Hij zal daar hoofd zijn geweest, want het gezin woonde op G 227, dus het aanpalende pand. De jongen bezocht de Teeken Akademie en kreeg in 1845 een prijs als beste leerling in de derde klas bouwkunde. Dat verraadt al de richting waarin hij zich zou ontwikkelen: timmerman. In 1850 kreeg hij als op één na beste in de tweede klas bouwkunde lof toegezwaaid. En toen kwam dat ongeluk. Mogelijk viel hij van een steiger of van een dak. Hij moet indruk gemaakt hebben, anders zou de directie van de Teeken Akademie bij de prijsuitreiking van dat jaar 1852 niet stilgestaan hebben bij zijn voortijdige dood.

Nieuwstraat (G 227) oktober 2021 – foto: L. Labeur

Welk een leed. Hun enige volwassen zoon Cornelis Hendrik is op 25 maart 1852 bij een val om het leven gekomen. De advertentie die Pieter Verhoeven en Maria Verhoeven-Beaufort in de Middelburgsche Courant zetten, spreekt boekdelen. Toch blijft er genoeg te raden over. Wat is er gebeurd? Hoewel het ongeluk van mond tot mond zal zijn gegaan in de stad, heeft het de krant niet gehaald en blijven ons de details verborgen. Zo ging dat bij gewone stervelingen. 

Zou er bij al dit ongeluk nog een ander sociaal drama gespeeld hebben? Blijkens de advertentie had Cornelis Hendrik sinds korte tijd serieus verkering. Nog niet van dien aard dat haar naam gemeld werd, maar dat hij ‘wat aan het handje had’ moest blijkbaar wereldkundig gemaakt worden. Waren er misschien trouwplannen, of nog dringender; moest er getrouwd worden? Stel dat dat zo was, wie zou dan zijn onfortuinlijke meisje geweest kunnen zijn? 

Een klein zoektochtje in de burgerlijke stand van Middelburg leverde één geboorte buiten echt op die binnen 9 maanden na het ongeval van Cornelis Hendrik plaatsvond. Op 5 oktober beviel Maria (de) Kruijff van een dochtertje, ook Maria genoemd. Niemand eiste het vaderschap op. De ongehuwde Maria vertrok met haar kind naar haar geboortestad Amersfoort en trouwde daar in 1855 met Gerard Abraham de Rochemont. De echtgenoot erkende het kind, doch helaas, de kleine Maria de Rochemont kwam al als peuter te overlijden. 

Pieter en Maria Verhoeven hebben 4 dochters volwassen zien worden, die zo op het oog heel aardig terecht kwamen. Dat ze er lang getuige van waren moge blijken uit de respectabele leeftijden die beiden bereikt hebben: vader Pieter werd 79 jaar en moeder Maria 94.

Arnold Wiggers

Nieuwstraat 11/13 (G 226 ) oktober 2021 – foto: L. Labeur
Weerspiegeling raam Nieuwstraat 11/13 (G 226 ) oktober 2021 – foto: L. Labeur