Groep 8 van basisschool De Oleanderhof uit Arnemuiden is de nieuwe Stadstekenklas van Middelburg – foto: Dominque Pouwelse
De Stadstekenklas voor het schooljaar 2023-2024 is bekend:
Het is groep 8 van de Oleanderhof in Arnemuiden. In de klas van Dominique Pouwelse-van de Ketterij zitten een aantal talentvolle leerlingen die het liefst de hele dag zouden tekenen. Hun enthousiasme is aanstekelijk en heeft er voor gezorgd dat alle leerlingen graag tekenen.
In dit schooljaar zullen de bestuursleden Liesbeth Labeur en Leen van Duivendijk de klas tekenlessen geven waarbij muziek het centrale thema zal zijn.
Het is een aanwinst voor de reeks dat dit maal een school uit Arnemuiden de stadstekenklas is. We rekenen op een mooie serie tekeningen waarin Arnemuiden duidelijk herkenbaar is.
Het jaar wordt tegen de zomervakantie afgesloten met een tentoonstelling.
Het materiaal zal gedigitaliseerd worden en komt beschikbaar op de website van de Teeken Akademie. Een selectie van de tekeningen wordt opgenomen in het archief.
Bernard Johannes de Koster (1785-1871), De graanbeurs in Middelburg na de verbouwing van 1846, 1861. Tekening, gewassen, in krijt – Zeeuws Archief, HTAM-052
Het plan om het Damplein te creëren door de bebouwing tussen de Lange Giststraat en de Korte Delft af te breken, werd al in 1958 besproken. Het doel was plek te maken voor de (geparkeerde) auto. Van meet af aan was de bedoeling op het plein een beeldbepalend element te plaatsen. Voor dat doel had men de graanbeurs in gedachte. In 1962 werd op de hoek van de Korte Sint-Pieterstraat en de Lange Giststraat begonnen met de eerste fase van de afbraak. In de zomer van 1969 werd de tweede fase afgerond en stond alleen de graanbeurs er nog met een stuk muur van het oude politiebureau, ooit gebouwd als wisselbank.
De graanbeurs zoals die in 1846 is verbouwd, is in 1861 nog eens getekend door Bernardus Johannes de Koster, oud-leerling van de Teeken Akademie. Geboren werd hij op 3 november, maar het jaar is onduidelijk. Bij de volkstelling van 1812 was dat 1784, bij latere vermeldingen in de burgerlijke stand werd 1785 genoteerd. In elk geval (gegevens over 1807 ontbreken) werd hij in 1806, 1808 en 1809 onderscheiden voor zijn tekenkunde. In 1808 was hij de beste bij het tekenen naar het ‘groot pleisterhoofd’ en het jaar daarop nam hij de zilveren medaille voor het tekenen naar pleister in ontvangst. Een getalenteerde tekenaar die dan ook in 1822 aan de tentoonstelling in het academiegebouw deel mocht nemen. Van hem waren een aquarel en 3 tekeningen in Oost-Indische inkt te zien, waaronder een tekening van een boerenwoning met stal, enige figuren en wat vee op de voorgrond. Of en waar de tekeningen bewaard zijn, is niet bekend.
De Koster huwde in 1807 Jozina Cornelia Bommelaar (ca. 1788-1819). Van hun 4 kinderen werden 2 zonen volwassen. De oudste, Kornelis Karel (1813-1884), werd bij zijn huwelijk nog fijnschilder genoemd, later was dat handelaar in verfwaren en uiteindelijk kortweg winkelier. Een onderscheiding op de Teeken Akademie heeft hij nooit gekregen, maar het is aannemelijk dat hij er lessen gevolgd heeft. Zijn jongere broer Johannes Gerardus (1816-1895) heeft zeker lessen gevolgd, want hij werd in 1833 onderscheiden als primus in de 3e klas naar prent. Zijn werkzame leven bracht hij door als ambtenaar bij de polder Walcheren.
Een tweede huwelijk ging Bernard Johannes aan met Anna Catharina Haaksman (1791-1844). Zij bracht een buitenechtelijk kind mee, de in 1815 te Gorinchem geboren Daniel. Hij kreeg in 1833 koninklijke toestemming zich Haaksman de Koster te noemen en werd onderwijzer. En stamvader van de familie Haaksman de Koster. Anna Catharina schonk nog aan 3 kinderen het leven, van wie een dochter en een zoon volwassen werden. Het gezin woonde in de Koepoortstraat, waar Bernard nog een tweede woning bezat, naast een aantal pakhuizen bij de Oostkerk. Dat lijkt op een zelfstandig bestaan als schilder, waar geen echte bewijzen voor zijn.
De graanbeurs bleef met wat aanpassingen (het gebouw kreeg een klok) tot in de zomer van 1970 staan. Zijn functie als handelsplek voor granen had hij toen allang verloren. Het idee om de beurs te restaureren zou het niet halen. Monumentenzorg was niet onder de indruk van het gebouw in de vorm van na 1846. In het advies werd gepleit voor het terugbrengen van het gebouw in de toestand van voor die tijd. Dat heeft geleid tot een reconstructie in 1971, waarbij de originele zuilen werden gebruikt en de rest fantasie is. Begrote kosten in 1970: ƒ 152.400,–. Op 12 november 1971 kon het heringerichte plein met beeldbepalend element feestelijk in gebruik worden genomen. Leve de vooruitgang!
Arnold Wiggers
Graanbeurs Middelburg met groente- en bloemenstal, met op de achtergrond het politiebureau, tot 1878 wisselbank, ca. 1958 – ZB Bibliotheek van Zeeland, Beeldbank Zeeland record nr. 133258. Maker onbekend.
Met de jaren komt het ongemak. En een ongemakkelijk gevoel bekruipt je al vlug als je ziet wat er de afgelopen eeuwen in Middelburg moedwillig onder de slopershamer verdween. Ook na de stadsbrand van 17 mei 1940 ging het slopen in naam van de vooruitgang voort: iedereen een auto en daar moest een plekje voor zijn.
Neem nu het blok dat stond waar nu het Damplein is. Een zijde van de Lange Giststraat, de Korte St. Pieterstraat en een stuk van de Korte Delft werden tussen 1962 en 1970 met de grond gelijk gemaakt om ruimte voor een parkeerplaats te maken. Het proces is gefotografeerd en gefilmd en veel tegenstand lijkt er niet geweest. Misschien was wat er stond ook niet veel meer en het ging in fasen. Eigenaren zullen met de wetenschap dat de afbraak een gegeven was hun investeringen elders gedaan hebben. Ook de gemeente bezat minstens twee ooit beeldbepalende gebouwen in het blok: de wisselbank en de graanbeurs die betere tijden hadden gekend.
De graan of korenbeurs is in zijn achttiende-eeuwse glorie na 1776 afgebeeld door de Dordtenaar Jan Arends (1738-1805). In dat jaar werd de in 1526 gestichte beurs verbouwd en aan de wisselbank vast gebouwd. Jan Adriaan Frederiks (1849-1931) heeft deze situatie ook getekend, maar kan deze niet uit eigen aanschouwing gekend hebben. Jan Antiek zoals zijn bijnaam luidde, zal dezelfde zijn als J.A. Frederiks die in 1866 een getuigschrift van de Teeken Akademie kreeg. Wellicht heeft hij met gemengde gevoelens de serie van de korenbeurs van voor en na de verbouwing van 1846 gemaakt. J.A. Frederiks’ naam is voor altijd verbonden aan zijn geslaagde pogingen om de afbraak van de Koorkerk te verhinderen en vervolgens de grote restauratie van de Abdij in de periode 1885-1906 te leiden. Bij die restauratie sneuvelde ook de zeer tijdgebonden versieringen die stadsarchitect Gerhardus Hendrik Grauss (1807-1862) bij een eerdere opknapbeurt van westkant van de Nieuwe Kerk had laten aanbrengen. G.H. Grauss volgde tussen 1822 en 1825 de bouwkundelessen en sloot die elk jaar als beste af. De kroon op zijn kunde volgde In 1827, toen hij als primus met een medaille geëerd werd. Werk van hem was te zien op de jubileumtentoonstelling van de academie in 1828, het jaar waarop hij ook als docent bouwkunde aangesteld werd, wat hij tot zijn dood blijven zou. Dezelfde Grauss die sinds 1839 de stedelijke nieuwbouw verzorgde zal bij de verbouwing van de korenbeurs in 1846 zijn ontwerp hebben gerealiseerd, die tijdgenoten wel, maar latere generaties ook al niet konden waarderen. De Spijkerbrug die ook uit zijn pen vloeide, kan op meer blijvende bijval rekenen.
Blijkbaar was het grootste bezwaar dat de graanbeurs slechts dicht was, waar hij tegen de wisselbank stond. Met slecht weer was er veel ongerief, wat met de nodige glaswanden in de lange zijden opgelost werd. De beurs werd ook wat verbreed. De Middelburgsche Courant sprak van een ‘doelmatige’ verbouwing ‘naar moderne smaak’. Verrassende bijkomstigheid was, dat de stad de hand nu eens op de knip kon houden. De handelsstand en enige particulieren (renteniers) droegen de kosten onder wie ‘eenen achtenswaardigen grijsaard (den verzorger van zo menig’ arme en ongelukkige)’. Dat was Daniel Jacques de Superville (1760-1846), de filantroop die de spijsuitdelingen in het soep’uus (de Engelse kerk) in die arme jaren mogelijk maakte. Het zal zo ongeveer zijn laatste schenking met warme hand zijn geweest. (wordt vervolgd)
Arnold Wiggers
J. Arends (1738-1805), Gezicht op de graanbeurs aan de Dam te Middelburg met wisselbank en Engels koffiehuis, na 1776. Tekening, gewassen, in O.I. inkt – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0270J.A. Frederiks (1849-1931), Vooraanzicht van de graanbeurs met belendende gevels aan de Dam te Middelburg vóór de verbouwing van 1846. Tekening in kleur – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0438aJ.A. Frederiks (18,49-1931), Vooraanzicht van de graanbeurs met belendende gevels aan de Dam te Middelburg na de verbouwing van 1846. Tekening in kleur – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0439
Leendert Janse Bzn – Zeeuws Archief, KZGW ZI IV 470
Op de allerlaatste dag van het jaar 1818 zag Leendert Janse in Brouwershaven het levenslicht. Vader Barend was hier aannemer, wat ook het voorland van Leendert leek te zijn. Hoewel hij op de lagere school tot de beste leerlingen behoorde, besloot zijn vader dat hij timmerman moest worden en nam hem in de zaak. Van harte ging dat niet. Liever zat hij met de neus in de boeken, wat hem op de nodige standjes kwam te staan, waarbij het ‘aan gevoelige vermaningen nu en dan niet haperde’, zoals hij het zelf in een levensbeschrijving formuleerde. Wiskunde en praktische landmeetkunde, waren zijn studieobjecten, terwijl hij de theoretische kant van het timmeren oefende op de tekenschool in Zierikzee.
Brouwershaven werd hem te klein. Op 9 februari 1837 begon hij als timmersmansknecht bij G.H. Grauss in Middelburg, wat voor de ‘dorpse’ jongen een grote stap was, zo meldde hij in zijn levensherinneringen. Hij zal meteen op de Teeken Akademie zijn begonnen en ronde zijn eerste jaar als de op een na beste in de bouwkunde af, wat hij in de cursus van 1838-1839 ruimschoots goedmaakte door zowel primus in de bouwkunde als primus in de doorzichtkunde te worden. In hetzelfde jaar slaagde hij voor het examen in de landmeetkunde. Grauss was opzichter van de stadswerken en promoveerde in 1839 tot stadsarchitect, waarop Leendert in de opengevallen betrekking werd benoemd. In die hoedanigheid ontwierp hij de zonnewijzer op de stadsschuur die in 1842 werd geplaatst. Hij zegt in zijn memoires dat hij het instrument zelf schilderde, wat dan zal slaan op de lijnen op de wijzer, waarmee de ‘middelbare’ tijd nauwkeurig is af te lezen, want blijkens opschrift was het instrument al in 1682 in de gevel aangebracht. Als bijproduct verscheen bij Van Cleef in Den Haag in 1843 Janses Berekening en Constructie van Zonnewijzers voor den middelbaren tijd, benevens de handelwijze om dezelve binnen in vertrekken te beschrijven; met Platen en Tabellen, in gr. 8vo. Prijs ƒ 2,25. Er zouden nog diverse publicaties volgen.
Leendert Janse Bzn. zoals hij zich noemde werd lector bij het Natuurkundig Gezelschap (volgens hem in 1844, volgens de Middelburgsche Courant 1846) en in 1848 lid van het Zeeuws Genootschap. In dat jaar schreef het Genootschap een prijs uit voor een antwoord op de vraag waarom er meer jongens dan meisjes worden geboren. Hoewel het totaal buiten zijn expertise lag, was Leendert de enige die hierop een antwoord indiende, waarvoor hij, ondanks wat lacunes, in 1851 een gouden medaille kreeg. In 1853 verscheen het in bewerkte vorm als zelfstandige publicatie, die welwillend werd besproken in de Vaderlandsche Letteroefeningen.
Tussen 1846 en 1848 werkte hij als chef de bureau aan het spoorplan van Dirk Dronkers, dat uiteindelijk in de la zou verdwijnen. Voor Leendert smaakte dit soort werk naar meer: hij ontwierp de gasfabriek aan het Molenwater, werd de eerste directeur (1848-1863) en vennoot. De gasfabrieken in Gorinchem (1855) en Zaltbommel (1857) zijn ook van zijn hand. Zijn intellectuele honger was nog lang niet gestild. Na privé-lessen Grieks en Latijn te hebben gevolgd, schreef hij zich in 1862 in aan de Universiteit van Utrecht. Afgerond heeft hij zijn studie niet, maar na tentamens oude talen en logica had hij het kandidaats al in 1863 op zak.
Hierna solliciteerde hij naar de vacante betrekking leraar wiskunde op de kweekschool voor Zeevaart te Amsterdam, waar hij aangenomen werd en tot zijn pensionering in 1884 zou blijven. Hij overleed op 28 februari 1898, een weduwe (Cornelia van Nederveen) en vijf (hoogopgeleide) zoons nalatend.
Arnold Wiggers
Zonnewijzer op de Stadsschuur, 2023 – foto: L. LabeurZonnewijzer op de Stadsschuur, 2023 – foto: L. LabeurDetail zonnewijzer op de Stadsschuur, 2023 – foto: L. LabeurDetail zonnewijzer op de Stadsschuur, 2023 – foto: L. Labeur
Niet vanaf 1817, maar wel vanaf 1823 zou Abraham Krayesteyn aan de Teeken Akademie lesgegeven hebben. Hij was toen 30 jaar en zijn dagelijkse beslommeringen betroffen de exploitatie van het koffiehuis in de Lange Delft samen met zijn vader Hendrik en hoogstwaarschijnlijk zijn moeder Anna Maria Beijnink. Wellicht assisteerde hij destijds een van de andere tekenleraren, mogelijk Abraham Meertens, een goede bekende van zijn vader. In 1887 verscheen in de Nederlandsche Spectator een anekdote waarbij Krayesteyn als leerkracht de ondeugende leerling B.C. Koekkoek (1803-1862) een pak voor de broek gaf, wat de pantalon van de laatste niet doorstond. Behalve dat de publicatie gegniffel opgeleverd zal hebben, was dit ook het startsein voor kunsthistorici om Krayesteyn als leermeester van Koekkoek op te voeren. De kans dat beiden in hetzelfde lokaal geweest zijn bij het tekenen naar naakt levend model ligt voor de hand, maar niet in de verhouding leraar-leerling. B.C. Koekkoek verliet in 1822 Middelburg en toen moest de formele aanstelling (1826) van Abraham nog komen. Het is ook maar de vraag of de zeer getalenteerde Koekkoek iets van Krayesteyn zou hebben kunnen leren.
Vader en zoon Krayestein hadden in 1824 volop plannen. Abraham wilde Anna Frederika Meynaardt (ca 1794-1863) trouwen. Mogelijk was dat de reden dat gezocht werd naar uitbreiding van de horeca-activiteiten. Die werd gevonden in het Klein Schuttershof dat met Pasen 1824 werd geopend. De heren bevolen de tweede zaak aan voor partijen, concerten, bals, bruiloften en maaltijden. Zou het huwelijk op 20 mei van Abraham en Anna Frederika hier gevierd zijn? Op zaterdag 31 juli was er zowel in het Koffijhuis als het Klein Schuttershof een ‘Groot bal, Vauxhall en Illuminatie’. Voorafgaand op 29 juli en aansluitend tussen 1 en 4 augustus trad de mechanicus J.L. Emanuel in het Koffijhuis op met ‘bijzondere proeven … in de Tours-d’Adresse, Physique en Mechanique Instrumenten, gedresseerde Kanarie vogels enz’. Kortom, het was kermisweek en er was een illusionist geëngageerd om klandizie te verleiden de Markt te verlaten, waar -onder nog veel meer- maar liefst drie ‘menageries’ te zien waren met olifanten, leeuwen, een panter en een boa constrictor. De aanvang was 20.30 uur en de entree vrij.
Nieuw Heeren Logement van Oranje, voorheen Koffijhuijs, in de Lange Noordstraat, C 31, nu 36-38. Kopergravure van Daniël Veelwaard naar een tekening van Abraham Krayesteyn (1793-1855), ca. 1825 – Zeeuws Archief, KZGW ZI-0704
Met ingang van 4 februari 1825 werd het Koffijhuis van Hendrik Krayesteyn in de Lange Noordstraat omgezet in het Nieuwe Heeren Logement van Oranje, terwijl Abraham het Klein Schuttershof op oude voet uitbaatte. Na de dood van Hendrik op 14 juli 1831 bleef het logement open, gedreven door de weduwe, zij het voor kort. In november kwam ook zij te sterven, waarop Abraham per 1 januari 1832 het Klein Schuttershof overdeed aan H.J. Jeyskoot. Het logement was met enige regelmaat de verkoopplek van ambulante handelaren, bijvoorbeeld de bontwerkers J. en M. Jacobowicz uit Danzig. Zij waren er in oktober 1836 neergestreken met hun Russisch Magazijn van Pelterijen.
Het reguliere onderwijsprogramma van de Teeken Akademie vond in de wintermaanden plaats. Dat liet ruimte voor initiatieven in andere jaargetijden. In mei 1836 adverteerde Abraham met een cursus bloemschilderen op papier of zijde oftewel peinture oriëntale dat volgens hem snel te leren was. Aan het einde van het seizoen 1837-1838 stopte hij als tekenleraar aan de academie. Het waarom is onduidelijk. Eind april 1838 zette hij het logement te koop en vertrekt met vrouw en 2 zoons naar een nieuw gebouwd logement in Rozendaal bij Arnhem. We vernemen eerst weer van hem in een rouwadvertentie in de Middelburgsche Courant die de weduwe en de zoons plaatsten naar aanleiding van Abrahams overlijden op 4 augustus 1855.
Arnold Wiggers
H. Krayesteyn, Dichtregelen, by het graf van den heer A. Meertens …, Middelburg z.j. – ZB Bibliotheek van Zeeland MAG 3193 A 15
H, Krayesteyn, De Watergeuzen, of het beleg der stad Middelburg (Middelburg, 1815)- ZB Bibliotheek van Zeeland, MAG 3084 G 10
Met gelijkgestemden een clubje vormen, wie doet of wil dat nu niet? De graad van organisatie verschilt natuurlijk: van officiële vereniging met een bestuur en betaald lidmaatschap tot informeel groepje dat lekker spontaan dingen onderneemt en veel daartussen. De Kunst en Wetenschap bevorderende Maatschappij V.W., opgericht in Amsterdam in 1806, was van het strakke type. De leden heetten ‘fraters’ en het ging er lang geheimzinnig aan toe, met een geheimhoudingsplicht en al. Dat was van de Vrijmetselaars afgekeken. De V en W stonden waarschijnlijk voor de initialen van de oprichters en werden gebruikt om de jaarlijks wisselende ‘code’ op te baseren, wat op den duur werd gestandaardiseerd tot de zinspreuk ‘Vooruitgang door Wetenschap’.
Hendrik Krayesteyn (Krayestein, Kraaijestein) richtte met 13 anderen op 20 september 1818 een Middelburgse afdeling van V.W. op. Lid waren mannen uit de (betere) middenstand die belangstelling hadden voor letterkunde, beeldende kunsten of muziek. De vereniging was in departementen opgebouwd, waarvan Tekenkunst er een was. Eenmaal per week was er een bijeenkomst, waar ook getekend werd. De leiding van een departement schreef jaarlijks een opdracht uit waarmee prijzen te winnen die op een jaarvergadering -waar ook de dames welkom waren- werden uitgereikt. Erg groot is de vereniging in Middelburg nooit geweest: het hoogtepunt lag in 1865 toen er 60 leden waren. Nadien verliep de vereniging en werd in 1904 opgeheven.
Hendrik was de zoon van een marineman, wiens literaire belangstelling op de zoon overging. Hoewel gedoopt in Rotterdam (14 februari 1771), zal hij in Amsterdam opgegroeid zijn. Hier trouwde hij in april 1792 Anna Margaretha Beijnink (ca. 1774 -1831) en werd op 18 februari 1793 hun enig kind Abraham geboren. Abraham Krayesteyn zal de verbinding vormen met de Teeken Akademie, waarover later meer. Hendrik was verbonden aan de schouwburg in Amsterdam, wat hij verruilde voor een reizend gezelschap. In elk geval vanaf 1815 was Krayesteyn met zijn Nederduitsche-Tooneellisten regelmatig in Middelburg. Op het repertoire stonden ook door de directeur geschreven stukken, sommige met een Zeeuws thema. Zo is er een toneelspel uit 1815 dat het beleg van Middelburg (1573-1574) tot onderwerp heeft. Uit 1817 stamt een ‘zinnebeeldige voorstelling met zang’ dat de opening van de Nieuwe Haven bezingt. ‘Die betrekking bezorgde hem meer kransen en medailles, dan klinkende munt, en deed (…) een vrij aardig kapitaal wegzinken’, schreef Nagtglas in zijn levensbericht over de man. Met wat restte van zijn kapitaal kocht hij een koffiehuis in de Lange Noordstraat. Volgens Nagtglas was dat in 1817 en heette het Heerenlogement van Oranje. Hendrik zelf adverteerde in de Middelbursche Courant van 30 juli 1818 dat hij met zijn zoon (Abraham dus) sinds 3 dagen een (naamloos) ‘spacieus Koffijhuis’ exploiteerde op het adres Lange Noordstraat C 31. Uit de advertenties komt een café naar voren met een kleine kaart (bouillon en beefsteaks), waar op hoogtijdagen bals gegeven werden. In de zomer van 1822 is er een ‘van papier gemaakt panorama’ te bezichtigen. Mogelijk een werk van zoon Abraham, wellicht het gezicht op Boudewijnskerke, een aquarel dat eind juni op de tentoonstelling in de Teeken Akademie had gehangen. Al vroeg was zijn tekentalent ontdekt en in Amsterdam op een behangselfabriek in de leer geweest en zou (weer Nagtglas) in 1817 aan de Middelburgse Teeken Akademie als tekenleraar aangesteld zijn. Dat laatste lijkt onmogelijk. In 1820 werd hij primus naar levend model, een prijs die niet aan leerkrachten werd uitgereikt.
(Wordt vervolgd)
Arnold Wiggers
Abraham Krayesteyn (1793-1855), Kinderkopje. Tekening in zwart krijt, met wit opgehoogd, op blauw papier. Gedateerd 28 april 1809 – Zeeuws Archief, Verzameling Noordhoek-Lievense, inv. nr. 80
Alexander Neugebauer (1813-1883), Gezicht op het droogdok aan de Dam te Middelburg met de bark Utrecht, allegorische voorstellingen, onder twee afbeeldingen van de werf van de Commercie Compagnie met schip burgemeester Schorer, barge Middelburg-Vlissingen en vrachtschip Arend en boven de wapens van Middelburg (links) en Zeeland (rechts), 1878.
[Het droogdok Prins Hendrik werd in 1876 geopend, maar kon pas op 12 mei 1877 in gebruik worden genomen door problemen met de afdichting. Het clipper-fregatschip ‘Utrecht’ was het eerste schip dat gerepareerd werd. Het schip verliet zaterdag 14 juli 1877 het droogdok.]
Tekening, in kleur h x b: 59 x 69 cm – Zeeuws Archief, KZGW ZI II 0777
Niet een, maar twee medailles kreeg Alexander Neugebauer in 1837. Toch waren dat niet de hoofdprijzen. De twee grote medailles gingen naar Isaak Hermanus Somon (tekenen naar levend model) en Johannes Christiaan van Miert (bouwkunde). Neugebauer kreeg de kleine medaille namens de koning als primus van de eerste klas naar pleister en de medaille van de Teeken Akademie als primus in de doorzichtkunde (perspectief).
De naam Neugebauer doet Duits aan en de voornaam van zijn vader, Carl (ca. 1772-1836), doet daar nog een schepje bovenop. Geboren werd Alexander evenwel op 11 april 1813 op het Kanaaleiland Guernsey, waar zijn vader in garnizoen lag. Alexander was er door een ‘prediker’ gedoopt, doch dat alles was niet of nauwelijks vastgelegd, zodat er bij het huwelijk van Alexander in 1839 een gerechtelijke verklaring opgemaakt moest worden, waarin de uit Middelburg afkomstige moeder Cornelia de Baare (1786-1855) liet vastleggen wanneer en waar haar zoon geboren was. Zij moet dus ook op Guernsey geweest zijn. De troepen van Napoleon zijn niet op het eiland geland. Was hij in Britse dienst?
Geertje Blaas (1814-1898) werd op 23 augustus 1839 mevrouw Alexander Neugebauer en gezamenlijk kregen ze 8 kinderen van wie er 1 jong stierf. Was hij bij de huwelijkssluiting nog maljeniersknecht, bij de aangifte van zijn eerste kind in 1840 was dat maljenier (winkelier in metalen voorwerpen). Bij de volgende 6 tussen 1842 en 1854 stond als beroep schilder. Toen het jongste kind het levenslicht zag, was dat draaier geworden en vervolgens kwamen beide beroepen in het adresboek ook in combinatie voor.
Maar hij kon nog meer. In de Middelburgsche Courant plaatste hij in 1841 en 1842 een advertentie met in vette letters erboven: Peinture orientale. ‘Ten einde in tien lessen à 50 Cts. Ieder, het Bloemschilderen op eene veel verbeterde … wijze volkomen te leeren’ bood hij zich aan, Nieuwstraat G. 218. De nadruk lag in een advertentie 1856 op het draaien van gepolitoerde en ongepolitoerde houten voorwerpen. Bij een tentoonstelling van nijverheidsvoorwerpen in 1858 exposeerde hij een ‘een dames werktafeltje’, vermoedelijk met door hem gedraaide poten en met chinees lakwerk van G.W. Bergman. Vanuit die activiteiten aan de draaibank kwam hij op een andere service: het herstellen en slijpen op de natte steen van schaatsen.
In 1869 werd hij vermeld als hulponderwijzer en in 1882 en 1883 is hij verbonden aan de dan nieuwe Ambachtsschool als leraar schilderen (jaarwedde ƒ 500) en houtdraaien. Nog in het voorjaar van 1883 hing er in het pand van de Werkmansvereeniging in de Koepoortstraat naast schilderijen van ‘de dillettanten J.F. Schutz en K.S. Frederiks’, schilderwerk van Neugebauer. Mogelijk is dat werk geweest in de sfeer van decoraties, geschilderde wapens of vaandels en banieren, waarmee hij tussen 1867 en 1874 adverteerde. In dat laatste jaar is hij na ook nog op de Glasblazerij (nu min of meer St. Jorisgang), in de Latijnse Schoolstraat en de Bogardstraat geadresseerd te zijn geweest, op het Molenwater bij de Bleek aanbeland. Interessant is dat hij het koninklijk wapen op doek geschilderd, 1 à 1,5 meter groot voor ƒ 6 à ƒ 10 kon leveren, met als pré dat het ook nog gewassen kon worden.
We zijn halverwege het kalenderjaar en we zijn benieuwd hoe het met Janice Ys de Stadstekenaar 2023 gaat. De voorzitter van de Teeken Akademie schreef al eerder een portret en nu hebben we ook beeld van onze Stadstekenaar van Middelburg.
Werk van Janice Ys, Stadstekenaar 2023Werk van Janice Ys, Stadstekenaar 2023Werk van Janice Ys, Stadstekenaar 2023Werk van Janice Ys, Stadstekenaar 2023Werk van Janice Ys, Stadstekenaar 2023Werk van Janice Ys, Stadstekenaar 2023Werk van Janice Ys, Stadstekenaar 2023
Na de schilderende kleinzoon en zoon, nu grootvader Johan Godfried Geib (1776-1848). Hij zag het levenslicht op 10 februari en werd de dag daarna onder die naam door zijn vader Johan Hendrik Geib (ca. 1740-1810) ten doop gehouden in de Lutherse Kerk aan de Zuidsingel. Zijn moeder heette Elizabeth Leeuw (ca. 1747-1822). Zowel vader als zoon noemden zich in het dagelijks leven Geijp of Geyp, maar niet altijd ging de scribent of ambtenaar daar in mee, zoals bij deze doop al bleek.
Het kan haast niet anders of Johan Godfried heeft lessen aan de Teeken Akademie gevolgd. Zijn leerjaren vallen precies in die jaren waarin er geen informatie is over leerlingen, behalve de primussen naar levend model, wat hij in elk geval nooit geweest is. Toch moet hij meer dan goed hebben kunnen tekenen en meer dan dat. In 1806 werd hij aangesteld tot tekenleraar, wat hij tot zijn dood zou blijven. Bestuurlijke kwaliteiten bezat hij blijkbaar ook, want In 1809 werd hij opgenomen in de directie van de Teeken Akademie. Dirigerend lid zou hij blijven tot hij in 1839 wegens ‘afnemende krachten’ hiervoor bedankte. In dat jaar 1809 was hij gehuwd met Jacoba Barbet (ca. 1780-1833) met wie hij 6 kinderen kreeg.
In de catalogi van de tentoonstellingen in het gebouw van de Teeken Akademie van 1822 en 1828 komen 3 tekeningen in sapverf (aquarelverf op plantenbasis, waardoor de kleuren doorschijnend zijn) en 1 schilderij van zijn hand voor. Het betreffen allemaal stillevens met bloemen en fruit, waarvan 1 in de stijl van Jan van Os (1744-1808), destijds zeer vermaard schilder in dit genre. Helaas is van het werk van deze Geijp net als van zijn zoon geen voorbeeld bekend, zodat een afbeelding van het werk van Van Os bij dit stukje gaat.
Weduwnaar Johan Godfried Geijp ging in 1836 een nieuw huwelijk aan met Pieternella van der Weele, geboren in Kortgene, doch al snel nadien naar Veere verhuisd, waar ze haar kindertijd doorbracht. Bij de volkstelling in Veere in 1812 is ze 13 jaar. Tussen de bijlagen die bij dat huwelijk zijn ingeleverd, de zgn. Huwelijkse Bijlagen, zit een afschrift uit het doopboek van Kortgene, waarin in sierlijke letters wordt vermeld dat ze 17 november 1799 daar gedoopt is. De ambtenaar rekende en noteerde in de huwelijksakte dat ze 37 jaar was. Aan het eind vermelde hij ook nog dat de bruid niet kon schrijven. Onder de akte tekenden de ambtenaar, de getuigen èn in een hand: ‘J.G. Geyp. – P v d Weele’.
In april 1838 werd een dochtertje Pieternella Johanna geboren, wat mogelijk de ‘jonge’ vader inspireerde zijn plek in het bestuur ter beschikking te stellen. Hij heeft zijn jongste toch nog bijna 10 zien worden. Op 21 januari 1848 legde de ambtenaar vast dat Johan Gotfried Geijp op de voorafgaande 19e was overleden. De verwarring in de registers neemt dan alleen maar toe. Weduwe Geijp, inmiddels wonende aan de Nederstraat en breister, werd in 1862 met koortsen opgenomen in het Gasthuis, toen nog bij de huidige Gasthuiskerk. Daar werd ze ingeschreven als geboren op 12 november 1794, wat ook overeenstemt met de overlijdensakte in maart 1866 waar ze 71 jaar oud heet. En dat terwijl de ambtenaar toch zeer volledig probeerde te zijn, getuige de moeite die hij zich getroost heeft om de partner te benamen: ‘weduwe van Jan Godfried Geib, zich genoemd hebbende Geijp’.
Arnold Wiggers
Jan van Os, Stilleven met bloemen en vruchten, ca. 1775-1800 Waterverf en papier – Rijksmuseum RP-T-1918-307
Op 10 juli 2023 opent in de ZB de expositie van de Stadstekenklas van Middelburg.
Het afgelopen jaar heeft groep 6 van basisschool Het Talent (Middelburg) Middelburg en de natuur van Middelburg getekend. Een van de mooie uitkomsten is een kleurboek van en voor de stad.
Op maandag 10 juli, 13.00 – 14.00 uur, geeft de Stadstekenklas in het souterrain van ZB Middelburg een gratis tekenworkshop ter opening van de Expositie Stadstekenklas Middelburg. Deze activiteit is tevens de opening van de Expositie van de Stadstekenklas. De expositie loopt van 4 tot en met 29 juli, adres ZB Bibliotheek van Zeeland, Kousteensedijk 7 Middelburg.