Stadstekenaars Richard en Luna Dijkwel

Richard Dijkwel, Stadstekenaar Middelburg 2023

Zeg ‘Dijkwel’ en je denkt ’auto’ en dan vooral Citroën. Begonnen aan het Noordpoortplein waar de restanten van de oude stadspoort de ingang naar de werkplaats vormden, was er een Dijkwel-garage aan de Veerse weg en in Vlissingen waar ook andere merken gevoerd werden. En dat is nog zo, met de nadruk op de Franse merken. Behalve met auto’s heeft Richard ook wat met tekenen. Street-art is wel zijn ding en daarin is Banksy zijn idool. Zelf heeft hij in jongere jaren ook op straat getekend. Vooral auto’s en dan natuurlijk Citroëns als de 2CV oftewel de (lelijke) Eend. Hij vertelde dat hij nog wel eens die tekeningen in de stad tegenkomt, want hij werkte toen niet op papier …

Toch was het geen uitgemaakte zaak dat hij ‘in auto’s’ ging. Hij heeft na de middelbare school nog een poosje rechten gestudeerd, wat niet tot een diploma heeft geleid. De aantrekkingskracht van de Franse voitures bleek groter dan die van het wetboek. Gelukkig bleef hij ook tekenen en heeft zijn dochter Luna (8 jaar toen ze als mede-stadstekenaar begon) in zijn enthousiasme meegesleept. Afgelopen jaar hebben vader en dochter als de Stadstekenaar Liefhebber verschillende hoeken en hoekjes in Middelburg getekend. Het idee was om beiden hetzelfde te tekenen, waarbij het perspectief dan duidelijk verschillend zou zijn: een volwassene en een kind kijken immers niet op dezelfde manier, al was het maar dat Luna ongeveer half zo groot is als haar vader.

Richard en Luna hebben een eigen pagina op Instagram (zie https://www.instagram.com/stadstekenaarmiddelburg/)

Behalve hun werk vind je daar ook foto’s van hun gezamenlijke tekensessies. En natuurlijk ook van het inrichten van de expositie in de Drvkkery. Een vrolijke verzameling tekeningen waar het plezier van afspat, met fotootjes erbij van de getekende objecten. Inmiddels is Richard ook begonnen met schilderen. Het zal niet verbazen dat op een van de eerste werken een DS (de Snoek) en het iconische Citroën-busje de HY, tegenwoordig zeer in trek als food-truck, prominent op het doek zijn gezet.

Arnold Wiggers

Richard Dijkwel, Stadstekenaar Middelburg 2023
Richard Dijkwel, Stadstekenaar Middelburg 2023

Tussen kunst en kitsch

Still uit Tussen kunst en kitsch (AVROTros), met op tafel 6 prijsbanden van de Middelburgse Teeken Akademie, links de inbrenger, Frits Sissing de presentator en rechts Bas Hesselink – NPO, uitgezonden 28-01-2024

Nog tijdens de uitzending kwamen de appjes binnen: ‘De Teeken Akademie op tv in het programma Tussen kunst en kitsch’. Werkelijk overweldigend hoeveel mensen mij ‘s avonds en daarna benaderd hebben over de prijsbanden die op zondagavond 28 januari 2024 op tv getoond werden. Dat waren overigens niet alleen Zeeuwen! Een mijnheer uit Australië toonde 6 prijsbanden ooit door de Teeken Akademie aan voorvaders uit de familie Munters uitgereikt. Hij had ze meegenomen naar Nederland, omdat hij vond dat ze hier hoorden en wilde wel eens weten wat ze waard waren. Van antiquaar Bas Hesselink kreeg hij te horen dat zo’n € 5.000 zou zijn. 

De teneur van de appjes was dat de banden in een openbare instelling in Middelburg horen. Helemaal mee eens. Als eerste komt de ZB in beeld, die een actief verzamelbeleid voor Zeeuwse boekbanden heeft. Sterker nog, de ZB heeft zo’n 20 banden van de Teeken Akademie in bezit, van de naar mijn inschatting ongeveer 500 die tussen 1778 en 1854 ooit zijn uitgereikt. Met enige regelmaat worden deze qua uitvoering unieke banden uit de kluis onder het gebouw gehaald en aan het publiek getoond. 

De Munters’ banden zouden een mooie aanvulling vormen, ook al ontbreekt vooralsnog nadere informatie. Welke prijsbanden uit de familie Munters zouden het kunnen zijn? 

In het jubileumboek Om prijs en plaats (2004) komen 3 generaties Munters als laureaat voor, allen loodgieter in Middelburg. Tezamen komen ze 6 keer voor als laureaat. Zou dat ook zesmaal een boek zijn geweest?

Still uit Tussen kunst en kitsch (AVROTros). De 6 prijsbanden van de Middelburgse Teeken Akademie. De 4 gesloten banden laten het voorplat zien met in het medaillon het motto van de Teeken Akademie ‘Vernuft en Vlyt’ – NPO, uitgezonden 28-01-2024

Huijbertus Munters (1776-1867) ontving in 1795 een aanmoedigingsprijs in de 1e klas naar prent. Dat was een troostprijs, door de dirigerende leden Frescarode en Tessèdre d’Ange uit eigen zak betaald: het lot had beslist dat de eerste prijs naar Johannes Jacobus de Man ging. Door het ontbreken van het archief voor 1940 en van vele jaargangen van de Middelburgsche Courant in deze jaren, is het onduidelijk of Huijbertus nog meer prijzen heeft gekregen. Op de tafel in het tv-programma waren 2 marokijnen (rood geitenleer) banden te zien, die tot voor zover we nu weten tot 1806 werden uitgereikt. Mogelijk is een daarvan de prijs uit 1795, die door de bijzondere bekostiging extra interessant is. En de andere? 

Zoon Johannes (1806-1887) kreeg zeker 2 boekgeschenken: in 1822 als primus in de 3e klas en in 1824 als primus in de 1e klas naar prent. Die laatste uitverkiezing had hij aan het lot te danken, waarmee dit nu eens in voordeel van de Munters uitviel. Kleinzoon Huijbertus (1838-1921) werd tweemaal naar prent onderscheiden (1854 en 1855) en in 1861 als primus in de bouwkunde. Waren dat ‘boekgeschenken’? Nee, vanaf 1854 werden leerlingen van de Teeken Akademie alleen nog vereerd met medailles, getuigschriften en lof, waaruit dat ook bestaan mag hebben. Huijbertus jr. kreeg in 1854 een kleine medaille, in 1855 een grote en in 1861 de zilveren medaille namens de koning. 

De opdrachten voor de onderscheiden leerlingen lijken in de boeken te zitten, dus een blik erin zou onmiddellijk duidelijk maken wie de winnaars (Munters en aangetrouwde familie?) waren. Punt is dat de uitzending van zondagavond al in het voorjaar van 2023 is opgenomen. Zijn de boeken dan al verkocht? Volgens antiquaar Hesselink berusten de boeken bij familie in Nederland die helemaal niet van plan is hun erfgoed te vervreemden. Mochten ze van gedachten veranderen: er is in Zeeland volop belangstelling.

Arnold Wiggers

Stadstekenaar Janice Ys

geMARKeerd- Yanice Ys Stadstekenaar Middelburg 2023

In de Drvkkery hangt tot 9 maart het werk dat Janice Ys maakte als stadstekenaar Middelburg 2023. Werk dat heel bedachtzaam gemaakt is. Elk werk of kleine reeks van werken is het resultaat van een uitgebreid onderzoek. Haar werken bestaan uit een gelaagdheid van wat is, wat geweest is en zou kunnen. Zelf zegt ze ervan dat het in een ‘zoete-popcorn-setting’ gemaakt is, wat soms wringt. En dat laatste hoort ook zo, want dan ga je intenser kijken en blijft er mogelijk wat hangen. Wie goed oplet ziet in de tekening Middelburg geMARKeerd wie haar favoriete schilder is: Mark Rothko (1903-1970). En zo is bij elk beeld een verhaal te vertellen. Neem vooral de moeite -letterlijk, want het is wat klein geprint- om ook de toelichtingen die ze maakte te lezen. Kijk dan nog eens en probeer haar verhaal te zien. 

Gulden snede – Yanice Ys Stadstekenaar Middelburg 2023

Wie is Janice Ys? 

Janice Maria Mancini Ys is in 1987 te Vlissingen geboren, in een Haags-Antilliaans gezin.

Ze dacht dat ze modeontwerpster wilde worden. Maar na stages bij de televisieserie ‘Goede Tijden, Slechte Tijden’ te Aalsmeer als junior fashion stylist (2008) en als ontwerper bij Studio Hergebruik te Rotterdam (2009) kwam ze erachter dat haar werkelijke interesse lag bij het tekenen en schilderen. Ze zag dat ze door middel van mode-schetsen al karakters uitbeeldde en is dat ze gaan uitdiepen. In die periode heeft ze ook geïllustreerd voor het modetijdschrift ELLE magazine Nederland.

Haar werken worden beïnvloed door popcultuur/cult, (kunst)geschiedenis, actualiteiten, psychologische dynamiek en film. Ze wil beeldend verhalen vertellen, waardoor haar schetsen veelal dan ook met geschreven taal beginnen. Een tekst van Ys met haar ‘film-idee-in-1-zin’ belandde in 2009 in de top 5 van het Nederlands Film Festival (NFF) te Utrecht.

In 2015 was Ys onderdeel van een Europees duurzaamheids-project van Coolpolitics voor ontwerpers en kunstenaars. Het programma omvatte masterclasses omtrent het thema en werd afgesloten met de groepstentoonstelling Art Intervention in het Kreativquartier in München.


Naast haar artistieke werk is Ys werkzaam in de geestelijke gehandicaptenzorg op een teken en schilder dagbesteding. Niet toevallig bevindt die zich in de buurt van Toornvliedt.

Arnold Wiggers

Panorama Torenvliedt Middelburg – Yanice Ys Stadstekenaar Middelburg 2023

De ondergang van Johannes Cornelis le Nobel 

Jan Jacobus Worrell (1825-1895), Pelmolen, Zeistraat (Seisstraat), ca. 1850. Tekening in kleur, 21 x 28 cm. Afgebrand in 1855 – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0791

Wat ze precies in die hoek van de stad deden is onbekend, maar het waren enkele militairen die in de nacht van 23 op 24 januari 1855 de brand in de grut- en pelmolen van de firma Le Nobel & Zoon aan de Seisstraat opmerkten. De brandwachten waren snel ter plekke, wat niet voorkwam dat om half drie het fabrieksgebouw instortte. Heldhaftig optreden van de ketelmeester voorkwam dat de stoomketel ontplofte. Door de vlammen heen wist hij de kraan te openen, waardoor het water wegstroomde en de druk in de ketel wegviel. 

Le Nobel zat niet bij de pakken neer. Met een respectabel aantal notabelen werd in 1856 de N.V. Middelburgsche Stoompellerij en Meelfabriek opgericht met een kapitaal van ƒ 110.000, die aan de Seisstraat verder ging. Er werd een fabrieksruimte ingericht en in 1860 werd het pakhuis toegevoegd zoals dat nu nog aan het binnenpleintje staat. Hoewel de investeerders hoge verwachtingen koesterden, werd het bedrijf geen groot succes. Tot een echte meelfabriek is het nooit uitgebouwd. Het pellen van rijst bleef de voornaamste activiteit, totdat ook daarmee in 1865 werd gestopt.

Omgeving Seisstraat met Gewezen Stoompellerij en Meel Fabriek. Detail uit: Nieuwe Plattegrond der stad Middelburg, 1873. Boek en Steendrukkerij P.T. Roest te Middelburg

De ondernemer Le Nobel had meer plannen. Vermoedelijk achter de kruidenierswinkel op de hoek van de Sint Janstraat en Lange Delft begon hij in 1856 een sigarenfabriek. Zoveel investeringslust bracht J.C. le Nobel in 1857 nog eens op de lijst van 52 hoogst aangeslagenen in Zeeland, weliswaar opnieuw als hekkensluiter. Dat jaar werd hij geacht ƒ 715,19 aan het Rijk te betalen voor zijn bezittingen in Middelburg en nu ook in Veere en in Westkapelle. 

De sigarenfabriek leek het beter te doen dan de Stoompellerij. Volop werden jongens en leerlingen geworven. Geen wonder de fabriek moest worden vergroot, merkte de Middelburgsche Courant op, die het succes aan het goede fabricaat toeschreef. In 1860 werkten er 120 personeelsleden, waarmee het in Middelburg het bedrijf was met het meeste personeel. Dat vroeg om publicitaire actie. Op 30 mei 1863 kreeg sigarenfabriek Le Nobel & Zoon uit Den Haag te horen dat het bedrijf voortaan het Koninklijk Wapen mocht voeren. 

Dan stort het imperium in: bij vonnis van 13 januari 1864 werd J.C. le Nobel failliet verklaard. In feite was het de firma Le Nobel & Zoon die kopje onder ging. Zoon Christiaan Gerardus Lijnaard le Nobel probeerde de familienaam te redden. Op 17 januari adverteerde hij in de krant van Middelburg, maar ook in die van Terneuzen en Sluis, dat hij met behulp van bevriende heren ‘een kruideniersaffaire en handel in koloniale waren en sigaren’ zou beginnen, mede om ‘in het ongelukkig lot zijner dierbare betrekkingen te voorzien’. 

Op 2 februari werd een verkoping in het ouderlijke pand aangekondigd: 2 zwarte koetspaarden, een luxe rijtuig, 2 sleperswagens en wat al zo bij een stal en paarden behoorde, alsmede voorraden azijn en soda, winkelgereedschappen en zo meer. 

C.J. Lijnaard le Nobel zou later in het ouderlijke huis op de hoek Sint Janstraat en Lange Delft met de zaak verder gaan en ook een sigarenfabriek onder de naam De Eenhoorn exploiteren. Zijn vrouw Anna Gesina Josephine Leitz uit Zeist die hij in 1867 huwde stond hem daarin bij. 

Een happy ending zat er echter niet in. De jonge Le Nobel stierf in 1871, 37 jaar oud. Zijn vader, de primus naar naakt levend model 1830 stierf 2 jaar later. De weduwe Le Nobel-Leitz vertrok met haar zoontje naar Rotterdam. 

Arnold Wiggers

Zie voor de stoompellerij het artikel van A.F. Franken in De Wete (2000)

https://tijdschriftenbankzeeland.nl/issue/wet/2001-04-01/edition/0/page/23?query=nobel&sort=issuedate%20descending&page=2

Foto: J. Sinke, Industriemolen (pakhuis) aan de Seisstraat, 1995-1996 – Zeeuws Archief, HTA Middelburg, nr. AS-109

Koopman en ondernemer Johannes Cornelis le Nobel 

Gewassen tekening naar J. Bulthuis (1750-1801) van de Lange Delft omstreeks 1775. Geheel rechts het pand I 36 met daarnaast de ingang naar de Sint Janstraat, met het West-Indische huis op de hoek – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0463

Intrigerend, die Johannes Cornelis le Nobel (1809-1873). Hij kon tekenen als de besten: in 1825 en 1826 was hij primus in zijn klas en in 1828 sloot hij zijn opleiding aan de Teeken Akademie af als primus in de 1e klas naar pleister. In 1829 en 1830 volgden dan nog de prijzen naar (naakt) levend mensbeeld. Toch was hij niet voor de kunst bestemd. Het potlood zou hij vooral gebruiken om te rekenen. De familie Le Nobel was zeer ondernemend. Verschillende firma’s Le Nobel buitelen in de 19de eeuw over elkaar heen. Ook in de partnerkeuze vond men elkaar: Een broer (Pieter Paulus) van de bekende ondernemer Dirk Dronkers (1801-1881) was getrouwd met een zus (Pieternella Cornelia le Nobel) en de relaties waren warm. Ook elders in de provincie was de familie in de 19e eeuw nadrukkelijk aanwezig. 

Johan Cornelis was de enige zoon van Christiaan Gerardus Lijnaar le Nobel (1778-1833) en Jacoba Dina Kuijpers (ca. 1780-1829), naast 2 dochters. Dat Lijnaar werd door verschillende nakomelingen van Jan Lenart le Nobel aan de achternaam toegevoegd, om zich van andere takken te onderscheiden. Christiaan Gerardus had een handel in kruideniersartikelen en koloniale waren in de Lange Delft, hoek Sint Janstraat, tegenover het voormalige West-Indische Huis. De zoon zal bij vader in de leer zijn geweest. Vanaf januari 1832 werd hij medevennoot en ging de zaak verder als firma Le Nobel & Zoon. Nog een grote verandering die maand was zijn huwelijk met Catharina Geertruida Johanna Bal Snijders (1807-1878). 

Zij was de dochter van Jacobus Bal Snijders (1784-1844) en Anna Adriana van der Plas (ca. 1784-1840). Mr. Bal Snijders was advocaat en aan de Rechtbank verbonden, waar hij het tot Rijksadvocaat bracht. Nu was C.G. Lijnaar le Nobel (zoals hij zich vaak noemde) een van de bestuurders van de Kamer van de Koophandel en van daaruit benoemd in de Rechtbank van Koophandel. Hij was daar ook plaatsvervangend rechter, terwijl Bal Snijders griffier was. Veel juridische kennis was daar niet voor nodig, want het ging louter en alleen om faillissementen. Kortom, een kwestie van optellen en aftrekken. Hoe dan ook: men kende elkaar en het huwelijk van hun kinderen zal beslist tussen ‘ons-soort-mensen’ zijn geweest. 

Op 16 maart 1833 stierf Christiaan Gerardus op relatief jonge leeftijd. Zijn schoondochter liep op de laatste dagen en beviel op de 27e van een zoon. Dat deze als Christiaan Gerardus Lijnaar gedoopt werd, zal een eerbetoon aan zijn grootvader zijn geweest. Het echtpaar Le Nobel-Bal Snijders kreeg 6 kinderen, van wie er vier volwassen werden. Erg oud werden ze overigens niet. Hebben de drie zonen les gehad op de Teeken Akademie? Voor jongens uit dit milieu lijkt na 1840 dit schooltype afgedaan te hebben. Anderzijds bleef het gymnasium voorbehouden aan de toplaag van de samenleving. Voor jongens uit de ondernemersklasse was er inmiddels het stedelijk instituut van middelbaar onderwijs, met ‘nuttige’ vakken. 

Johan Cornelis wist zich verder op te werken. De afhandeling van de erfenis van zijn schoonvader Jacobus Bal Snijders in 1844 werd door hem ter had genomen. Wellicht gaf hem dat financieel extra ruimte, want hij kocht in dat jaar een terrein en gebouwen in de Seisstraat. Hier stichtte hij een door stoom aangedreven grut- en pelmolen onder de naam Le Nobel & Zoon die in november 1846 volgens de Middelburgsche Courant in volle werking was. 

Een soort van ‘finest hour’ moet de krant van 2 mei 1854 zijn geweest, waarin de lijst van 52 hoogst aangeslagen ‘in ’s Rijks Directe Belastingen’ werd gepubliceerd. Met een aanslag van ƒ 532,31 nam J.C. le Nobel (zijn geboortedatum 13 augustus 1809 werd mede gepubliceerd) weliswaar de 52e plek in, maar toch! 

En er zat meer in.

Arnold Wiggers

Middelburgsche Courant 02-05-1854. Als 52e hoogst aangeslagene: J.C. le Nobel – Krantenbank Zeeland

Naar naakt model II

Martinus Pouwelsen, een Walchers man met schep, een veter vastmakend. Tekening gedateerd 18-09-1823. Uit een reeks personages van Walcheren - Zeeuws Archief, Collectie KZGW, ZI-III-0903-40
Willem van Leen (1780-1810), Stilleven. Achter-glas-schildering, doorsnede 6,2 cm – Rijksmuseum, SK-A-4111

Een succes waarvan de echo nog lang over de stad schalde: het 50-jarig jubileum van de Teeken Akademie in 1828. Met een plechtige jaarvergadering waarin zowel de gouverneur als de burgemeester aanwezig waren. Secretaris Herklots hield een mooie rede waarin hij terugkeek en prachtige vergezichten schetste. Tijdens de prijsuitreiking die natuurlijk ook plaatsvond, werd Martinus Pouwelsen (1806-1891) onderscheiden als beste tekenaar naar het naakt levend mensbeeld. Daarmee stond hij op gelijke hoogte met zijn oudere broer Willem (1801-1873) die die eer in 1826 te beurt gevallen was. De wezen Pouwelsen hadden binnen de boezem van het bestuur een warm plekje, dat hiermee nog eens extra verguld werd. En dan was er nog die overzichtstentoonstelling van (oud)leerlingen en in Middelburg woonachtige kunstenaars waaraan het publiek zich gedurende een drietal dagen begin oktober vergapen kon in het museumgebouw in de Lombardstraat, hoek Latijnse Schoolstraat.

Daartussen hingen ook 2 vermoedelijk niet al te grote werken van leerling Johannes Cornelis le Nobel (1809-1873), dat jaar onderscheiden als primus in de 1e klas naar pleister. Schilderingen op glas, een techniek die in die periode erg in opkomst was en vanuit Franrijk via Antwerpen in het noorden navolging kreeg. De drager (glas) maakte uiteraard dat het kunstwerk bescheiden van formaat moest blijven. De kans op breuk was fenomenaal. In feite een methode van werken, waarbij het voorgestelde direct op de drager geplaatst kon worden, waarna de achtergrond er omheen ingevuld werd. Was het werk klaar, werd het omgedraaid en ingelijst. Het resultaat was voor tijdgenoten verbluffend: net echt! Voor onze ogen lijkt het nog het meest op een kleurenfoto en heeft het vergeleken met schilderen op doek of paneel erg weinig diepte. Het behoeft weinig betoog dat ook al waren de achter-glas-schilderijen beperkt van formaat, de sneuvelkans hoog was. Van Le Nobel hingen er een fruit- en een bloemstuk. Van primus naar het naakt 1795 Willem van Dullemen (1768-1846) waren ook 2 werkjes in dezelfde techniek te zien: 2 geschiedkundige voorstellingen uit de fabelleer. Zouden ze aan Ovidius’ Metamorphoses zijn ontleend?

Na zo’n jubeljaar gaat het leven door. Een nieuw schooljaar en opnieuw de mogelijkheid om naar naakt model te tekenen. Alleen bleek bij de uitreiking van prijzen in 1829 geen medaille te zijn uitgeloofd in deze discipline. De maker van de beste tekening ‘naar naakt levend menschbeeld’ het talent Johannes Cornelis le Nobel werd met een boekgeschenk vereerd. Merkwaardig genoeg werd Le Nobel het jaar daarop opnieuw primus naar levend model. Het heeft er alle schijn van dat dat niet naar een naakt model was. Het is het jaar waarin op 25 mei in de Middelburgsche Courant een advertentie verscheen waarin de dirigerende leden een cursus naar gekleed model aankondigden. Op woensdag en zaterdag werden voor gekwalificeerden vanaf eind mei 1830 gedurende 3 maanden gratis ‘Collegien’ georganiseerd. 

Vervolgens waren het nog de latere docent Johannes Tuyter (1834) en Isaac Hermanus Somon (1837 en niet 1836 zoals in ‘Om prijs en plaats’ staat) die als primus naar levend -vermoedelijk gekleed- model in de boeken werden bijgeschreven. In 1840 aan de vooravond van de verhuizing naar de Lange Sint Pieterstraat was zoals reeds gezegd nog eenmaal sprake van tekenen naar levend naakt toen aan Willem Christoffel Sprenger een aanmoedigingsprijs in die categorie uitgereikt werd. 

Arnold Wiggers

Willem van Leen (1780-1810), Stilleven. Achter-glas-schildering, doorsnede 6,2 cm – Rijksmuseum, SK-A-4111

Naar naakt model

Jan Simon Lenselink, Naar naakt levend mensbeeld, na 1850 – ZB Bibliotheek van Zeeland, Collectie KZGW, aanwinst 2023

In het tekenonderwijs op de Teeken Akademie was lang het menselijk lichaam de maat der dingen. De prenten, de gipsen koppen en grotere pleisterbeelden hadden alle het oefenen op de menselijke verhoudingen tot uitgangspunt. Na deze klassen doorlopen te hebben, was het feitelijke onderwijs gedaan. Wie er voor in aanmerking kwam, werd toegelaten tot het tekenen ‘naar het naakt levend Menschbeeld’. Voor zover bekend was dat steeds een redelijk geproportioneerd manspersoon. De eerste primus in deze discipline werd in 1787 Simon de Koster. In de Franse tijd beleefde de Teeken Akademie beroerde tijden waardoor er in de jaren 1804 tot en met 1819 niet naar naakt model getekend werd. Vanaf 1820 werd de draad weer opgepakt. Na 1830 zijn er alleen vermeldingen van winnaars in 1834 en 1836. Met de vermelding dat Willem Christoffel Sprenger in 1840 een aanmoedigingsprijs kreeg voor zijn tekening naar naakt model verdween deze categorie uit de berichtgeving. De verhuizing van het Museum Medioburgensis naar het nieuwe gebouw in de Sint Pieterstraat kan goed de oorzaak zijn. De Industrieschool werd medegebruiker van dat gebouw en het overgrote deel van de leerlingen van de Teeken Akademie nam ook daar lessen. Het tekenonderwijs veranderde van karakter en werd technischer. Mogelijk dat oud-leerlingen daarom ook uit een soort nostalgisch verlangen in 1847 de tekenvereniging Kunst en Vriendschap hebben opgericht om in elk geval nog jaarlijks naar een gekleed levend mensbeeld te kunnen tekenen. 

Nadere beschouwing van de lijst van winnaars die Pieter Herklots in 1828 in zijn Redevoering gaf èn de opsomming in het jubileumboek van 2004, doet onze lijst van leerlingen nu eens krimpen. De Pieter Backer die in 1789 op p. 171 met de eer ging strijken is toch echt dezelfde als Pieter Buker die datzelfde op p. 172 deed. De verwarring zal komen doordat Herklots de beste man Bucker noemde. Over deze fijnschilder en zijn broer Allard uit Goes schreef ik eerder. Ook Johannes de Wolff die in 1819 primus in de 1e klas naar pleister werd, is niemand anders dan Johannes de Wolf die in 1824 primus naar het naakt werd. 

Tussen de primussen naar levend model zitten (relatief) grote namen als Johan Pieter Bourjé (1793), Johannes Hermanus Koekkoek (1803) en Cornelis Kimmel (1823). Anderen zijn qua artistieke productie een raadsel voor ons, omdat er geen werk tot ons gekomen is. Van Buker weten we dat er 2 schilderijen op de tentoonstelling van 1828 hebben gehangen en na de dood van de weduwe in 1838 verkochten de erfgenamen -het echtpaar was kinderloos gebleven- werk van Pieter Buker. 

Johannes (Jan) de Wolf exposeerde geen werk in 1828. Hij werd ca. 1801 geboren als zoon van Marcus (ook Marinus) de Wolf van de Stads-Ambachten en de Vlissingse Maria de Groot. Dit stel trouwde in juni 1800 en Johannes lijkt hun eerste en enige kind geweest te zijn. Dat kan met de leeftijd van doen gehad hebben: Marcus (Marinus) was van 1760 en Maria werd ongeveer 4 jaar later geboren. Jan trouwde in juni 1826 in Kortgene met de uit Wolphaartsdijk afkomstige Maria Wagenaar (ca. 1799-1857), met wie hij 11 kinderen kreeg. Hij was schepen- en huisschilder en had een winkel in verfwaren in de Vlasmarkt (nr 11). Ergens zal hij te hoog hebben gegrepen, want in 1829 ging hij failliet. Hij bleef tot zijn dood in 1873 te boek staan als schilder. Van kunstzinnig werk van zijn hand is niets bekend.

Arnold Wiggers

Vlasmarkt 11. De verfwinkel van Jan de Wolf (ca. 1801-1873) tot 1829. Tussen 1853-1856 de schilderswinkel van P.A. Vervenne – Foto: Arnold Wiggers 15 december 2023.

Pieter Adriaan Vervenne en Kunst en Vriendschap

Korte Noordstraat L 104, hoek Lambrechtstraat, het adres van de schilderszaak van vader en zoon Vervenne. Het pand heette destijds ’t Witte Broodskind. Foto: Arnold Wiggers, 15 december 2023

Wat maakt Teeken Akademie leerling Pieter Adriaan Vervenne (1825-1864) zo bijzonder? Zijn vader Hendrik (ca. 1793-1856) was schilder en ook zijn moeder Maria Cornelia Geijp (ca. 1798-1873) kwam uit een schildersfamilie. De familie van zijn vrouw Wilhelmina Johanna Bos (1824-1897) hield het op timmeren. Beide families waren ondernemend en hadden een eigen zaak. Hendrik Vervenne had een schildersbedrijf in de Korte Noordstraat op de hoek met de Lambrechtstraat het Witte Broodskind genaamd. In de Lambrechtsstraat was ook nog een pakhuis zijn eigendom en hij had een woning in de Lange Delft, nu nr. 67. In de eerste helft van de 19e eeuw bleven jongens uit de handwerkstand handwerkers, meestal het beroep van de vader of dat van een van de grootvaders. Trouwen deden kleine middenstanders onder elkaar. Daar vormde Pieter Adriaan geen uitzondering op.

Ook dat hij in 1853 adverteerde een eigen ‘Schilders-en glazenmakersaffaire’ op de Vlasmarkt (nr. 11) begonnen te zijn, lag in de lijn. Een jaar later huwde hij en zal Wilhelmina Johanna in plaats van uit naaien te gaan het huishouden zijn gaan bestieren. Het eerste kind werd in februari 1855 geboren. Na het overlijden van Hendrik in 1856 verhuisde de zaak van Pieter Adriaan naar Korte Noordstraat L 104, het adres van de zaak van zijn vader. 

Het is niet duidelijk of Pieter Adriaan op 5 oktober 1847 bij een van de acht oprichters van de tekenvereniging Kunst en Vriendschap behoorde. In 1849 was het gezelschap van vooral jonge tekenaars, schilders en bouwkundigen al tot 15 gegroeid en toonde het op 8 en 9 oktober werk in de bovenzaal van de Stadschouwburg. De leiding berustte bij de schilder J.F. Schütz. Uit het krantenartikel wordt niet duidelijk of de tentoonstelling het resultaat is van een (zomer)cursus of de opmaat van een wintercursus. In oktober 1852 werd het vijfjarig bestaan gevierd en kon directeur P.A. Vervenne melden dat ‘weder, gedurende den winter, het Teekenen naar gekleed Model’ van start zou gaan. Al in januari 1853 werden prijzen uitgereikt, waaronder de prijs voor gekleed model die nota bene naar voorzitter Jan Jacobus Worrell ging. Die benadrukte dat Kunst en Vriendschap de ‘herhaling- en oefenschool voor degenen die alle rangen der akademie eervol hebben doorlopen’ was. Met andere woorden: geen concurrent voor de Teeken Akademie. 

Kunst en Vriendschap met bijeenkomsten in de Stadschouwburg zal zich een positie verworven hebben. Werd eerst bericht over het gezelschap door middel van een ingezonden stuk, in de Middelburgsche Courant van 6 januari 1856 was het redactionele verslag de opening van de krant. J. Boudrez en J. Ovaa beoordeelden de bouwkundige bijdragen, terwijl J.F. Schütz en J.J. Worrell dat voor de tekeningen en schilderijen deden. Gerenommeerde namen in de Middelburgse bouw- en schilderwereld. Alle prijswinnaars werden met naam genoemd en er was zelfs een grote medaille, uitgeloofd door het gezelschap zelf. 

Wat P.A. Vervenne betreft, valt nog te melden dat hij in 1856 een prijs ontving. Een jaar later was hij president en Johannes de Wolf secretaris van het gezelschap. Met de oproep in 1862 van directeur P.A. Vervenne aan belangstellenden voor de wintercursus teken naar gekleed model, liet Kunst en Vriendschap voor het laatst van zich horen in de krant. Het zal niet alleen de plotselinge dood van Vervenne op 38-jarige leeftijd geweest zijn die de doodsteek aan het gezelschap toebracht. De aanwas van jonge kunstzinnige tekenaars liep ook op de Teeken Akademie terug en zou na 1867 verdwijnen.

Arnold Wiggers

Molenwater met de eerste Schouwburg en exercerende militairen, ca. 1895. In de bovenzaal van de Schouwburg kwam vanaf 1847 tot zeker 1862 de tekenvereniging Kunst en Vriendschap samen – Zeeuws Archief, Collectie Zeeuws Genootschap ZI-P-01716

De timmerlieden Bos

Sint Janstraat Middelburg, ca. 1938. Fotograaf onbekend – ZB Bibliotheek van Zeeland, Beeldbank Zeeland recordnr. 71094

Voordat we dieper ingaan op het belang van schilder Pieter Adriaan Vervenne (1825-1864) voor de tekenkunst in Middelburg eerst nog een blik op de familie van zijn vrouw, Willemina Johanna Bos (1824-1880). 

Pieter Adriaan en Willemina Johanna Bos waren bij hun huwelijk op 31 mei 1851 de 30 al gepasseerd. Hij was schilder en zij verdiende als naaister de kost. Haar ouders waren Jacobus Bos (1796-1859) en Suzanna Maria van Galen (1793-1857). Jacobus was op zijn beurt een zoon van Adriana de Smidt en Willem Bos en zou Willemszoon zijn hele leven achter zijn naam plaatsen. Vader en zoon Bos waren timmerlieden. Jacobus volgde in 1816-1817 de hoogste klas bouwkunde aan de Teeken Akademie die hij als beste afsloot. Het jaar daarop werd hij primus in de bouwkunde. Jan Bos die in 1819 -een jaar later dus- de primus in de bouwkunde werd, was geen naaste familie en wellicht de reden voor dat Wz. Veel is over Jan Bos niet te vinden. In 1829 had hij een zaak in de Lombardstraat en adverteerde met ‘diverse soorten van Afbraak, zeer goed om te vertimmeren; als ook wijnflesch-rekken en Marmeren Deksteenen’. Welk imposant huis zou hij gesloopt hebben?

Per januari 1820 vormden Willem en Jacobus Bos ‘in compagnie een timmermansaffaire’. Dat zal in ’t Goude Briefke in de St. Janstraat (nu nr. 22) geweest zijn, het pand dat Willem in 1819 kocht. De St. Janstraat was in trek: in 1820 kocht hij ook de Gouden Appel (nr. 6) en Jacobus zou het onroerend bezit in deze straat nog verder uitbreiden. 

In 1827 bleek er letterlijk nog een rekening te vereffenen. Willem diende bij de provincie een schadevergoeding in voor nooit betaalde leveranties en gedaan werk aan het Franse Militaire Hospitaal (Kloveniersdoelen) uit 1808. De aangesprokene gaf eerst niet thuis, doch in januari kwam het gewestelijk bestuur toch met een gratificatie over de brug. 

Vader en zoon waren beiden actief bij de brandweer. Willem bracht het tot 2e generale brandspuitmeester en Jacobus was er 47 jaar actief. 

Van de 7 kinderen van Jacobus en Suzanna Maria van Galen werden er 5 volwassen, onder wie Pieter Meinard (1822-1889) en Hermanus François (1826-1888), beiden timmerman. De oudste zal de getalenteerdste zijn geweest. Pieter Meinard volgde zeker cursussen aan de Teeken Akademie, want hij ontving een aanmoedigingsprijs in de 3e klas bouwkunde (1842) en sloot de opleiding af als primus in de eerste klas (1844). In 1846 volgde nog de onderscheiding net als zijn vader die kreeg: primus in de bouwkunde. Zoals Vader Willem voor hem nam Jacobus per januari 1850 zijn zoon Pieter Meinard in de zaak. Na het overlijden van Jacobus Bos Willemszoon in 1859 behoorden in de St. Janstraat de nummers 15, 20, 22, 24, 28, 29 en 30 tot de erfenis. 

Pieter Meinard was in 1853 met de Vlissingse Adriana Johanna Kalbfleisch (1822-1891) gehuwd, dochter van de Vlissingse zilversmid Johan George Kalbfleisch en Maria de Bruijne. Eind 1864 zal het gezin naar Rotterdam verhuisd zijn. Herman François en zijn Groningse vrouw Anje Huisman vestigden zich in 1877 ook in de Maasstad, waarmee de timmerende tak van familie uit Middelburg verdween. 

Arnold Wiggers

St. Janstraat 20 en 22, de plaats waar de firma Bos de timmermanszaak had en ook woonde, zijn in de 20e eeuw lang garage geweest. 

Foto P. Vreke, ca. 1960, Sint Janstraat Middelburg, ca. 1938 – ZB Bibliotheek van Zeeland, Beeldbank Zeeland recordnr. 71888

De koperslagers Vervenne

De Korte Delft tussen de Korte St Pieterstraat en de Bellinkstraat in Middelburg voor 1900. Links de huizenrij in Wijk F, waar P.C. Vervenne op nr 13 vanaf 1820 tot 1842 zijn koperslagerij en brandspuitenmakerij had. Huizen links zijn afgebroken tussen 1962-1969, nu Damplein – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-1838

Van Teeken Akademie leerling Pieter Adriaan Vervenne (1825-1864) mag dan wel geen kunstzinnig werk overgeleverd zijn, er is toch wel iets meer over hem en zijn (schoon)familie te vertellen dan ik eerder (februari 2023) deed. Eerst maar eens de koperslagers Vervenne.

Zijn vader schilder Hendrik Vervenne was de derde zoon in het gezin van Pieter Cornelis Vervenne (ca. 1765-1835) en Adriana Clement (ca. 1761-1836). Daarmee zijn we beland bij een ware dynastie van koperslagers. Cornelis Klerck en P.C. Vervenne adverteerden als ‘de Stads-Brandspuitmakers’ in de Middelburgsche Courant van 3 januari 1815 dat ‘het maken van Nieuwe en repareren van Oude Brandspuiten, en het onderhouden derzelve voortaan zal geschieden’ door hen. Het zal hier gaan om Adriaan Cornelis de Klerk die in 1812 opgaf op 21 mei 1738 geboren en koperslager van beroep te zijn, net als Vervenne dat was. Verder komen we De Klerk niet meer tegen. Wel een andere Vervenne: Pieter Jacobus Vervenne en de zijnen, ‘brandspuitmakers en repareerders’ dienden in mei 1815 een verzoek bij het provinciaal bestuur in om de ƒ 10 te blijven genieten voor onderhoud aan ’s lands Brandspuit als voorheen. Mogelijk was er gezien het ‘voortaan’ en ‘voorheen’ een wisseling van de wacht geweest. P.J. Vervenne kan òf een in 1766 geboren (verwante) wagenmaker (mogelijk zelfs een broer, die verder onvindbaar is) òf een (achter)neef geweest zijn, die van ca. 1788 tot 1852 leefde. Een administratieve fout in de voornamen lijkt uitgesloten.

In 1820 zat P.C. Vervenne in de Kortedelft op nr F 13. Hij noemde zich ‘Stads-Brandspuitmaker’ en maakte en repareerde niet alleen allerlei (brand)spuiten, maar leverde ook lederen brandslangen en -emmers. In 1824 nam hij zijn jongste zoon koperslager Adriaan Andries (ca. 1797) bij zich in de zaak die echter al in 1832 kwam te overlijden. Markant zijn de advertenties in 1825 en 1826 voor een brandspuit op wielen, ‘zeer geschikt voor een dorp of buitenplaats’ of in 1832 voor koperen baden vanaf ƒ 40. 

In november 1827 waren het toch weer Pieter Jacobus Vervenne en de zijnen die bij het provinciaal bestuur een begroting van maar liefst ƒ 1599 indienden voor het leveren van een brandspuit voor het ‘Huis van Reclusie en Tuchtiging’ te Gent. Het werd hen in de zomer van 1828 gegund. Wat zou de rol van het Zeeuws provinciaal bestuur hierin geweest zijn? Nadien komen we de jonge Pieter Jacobus niet anders meer tegen dan als maljeniersknecht. 

Pieter Cornelis stierf in 1837 en zijn oudste zoon, ook Pieter Cornelis geheten, ging verder in het koper en de brandspuiten. Geboren in 1790 was hij in 1815 met de mutsenmaakster Apolonia Verhage (1795-1873) gehuwd. Twee jaar later kwam hij als koperslager bij de Marine in Vlissingen in dienst, waar hij zeker tot 1830 bleef. Mogelijk trok hij na de dood van zijn broer in 1832 (zakelijk) bij zijn vader in. Een succes werd het niet. Op 10 oktober 1842 sprak de rechtbank het faillissement uit. Opmerkelijk in de krant van 11 februari 1843 is dat op de voorpagina in de linker kolom de procureur schuldeisers op de boedel van P.C. Vervenne opriep zich te melden, terwijl in de rechter kolom koper- en blikslager P.C. Vervenne adverteerde dat hij verhuisd was naar Lange Giststraat F 199, nu Damplein 24. Of zijn zoon koperslagersknecht Pieter Cornelis Vervenne (1818-1872) bij hem werkzaam was, is onduidelijk. Wel dat met deze derde P.C. de koperslagerij in deze tak voorbij was. 

Arnold Wiggers