Vondst van een ‘mislukte’ prijspenning 

De door KZGW verworven penning van 1790

We dachten dat alles over de prijspenningen van de Teeken Akademie wel bekend was. Onterecht. Laten we het nog eens op een rijtje zetten. 

In de jaren 1787, 1788 en 1789 werden in feite unieke exemplaren uitgereikt, die alle geënt waren op het ‘Vernuft en Vlijt’ zinnebeeld zoals dat voorin de prijsboeken als lakzegel voorkomt. De maker was Johan Werner Gericke (ca 1745-1801) docent boetseren en dirigerend lid. Hij werd met tekenleraar en medebestuurder Jacobus Perkois door het bestuur opgedragen te onderzoeken wat het maken van stempels en het slaan van gouden en zilveren penningen zou gaan kosten. Ze kwamen uit bij de medailleur George (Joris) Kockers (Rotterdam 1757-Den Haag 1822) die aan de Zeeuwse Munt als stempelsnijder was verbonden. Op 27 april 1790 liet Kockers weten dat de stempels gesneden waren, maar nog geen vuurproef doorstaan hadden. Toen dit een dag later gebeurde, raakten de stempels beschadigd, ‘zoodat de daarmede geslagen penning begrijpelijkerwijze niet fraai was uitgevallen, maar toch niet zóó erg, of hij kon nog wel worden gebruikt’. De zilveren penning werd verguld en Jan Baptist Ham kreeg hem uitgereikt. Kockers maakte nieuwe stempels die in maart 1791 werden goedgekeurd op basis van een koperen proefpenning. Vanaf nu werd de bekende penning uitgereikt, die op de Zeeuwse Munt werd geslagen door Petronella Slob, de weduwe van muntmeester Martinus Holtzhey jr.

In de literatuur lijkt het of Kockers pas in 1792 aan de Munt werd verbonden. In dat jaar werd hij de titulaire stempelsnijder als opvolger van Johan Matthias Holtzhey, (oomzegger en) neef van de muntmeesters Martinus Holtzhey sr. en jr. Uit het Statenarchief blijkt dat hij al per 1 oktober 1788 tot diens adjunct benoemd was, na al op de Munt werkzaam te zijn geweest als ‘ijzersnijder’, wat duidt op een aanstelling als stempelmakersknecht. 

De penning van 1791 is beschreven in het standaardwerk, Beschrijving van Nederlandsche historie-penningen, ten vervolge op het werk van mr. Gerard van Loon dl. 7, Amsterdam 1862. Daar vinden we ook een variant met een kleinere zonnebal en zonder de naam van de stempelsnijder. Die staat op de keerzijde onder de krans met de initialen ‘I.P.’ en I. v. C. Dir: [ecteuren]. ‘Daar deze penning slechts als unicum in lood bekend is, kan het stuk niet anders dan een afgekeurde proef zijn geweest’, meende De Man, de [anonieme] schrijvers aanhalend. 

En dan nu de vondst. Op Marktplaats was een tinnen prijspenning van de Teeken Akademie te koop (gekocht door het KZGW). Een niet zo’n fraai exemplaar en ook geen edelmetaal, wat de vraagprijs bescheiden hield. De overeenkomst met de beschrijving van de loden penning was frappant, want ook deze heeft de naam Kockers en de initialen op de keerzijde. Dat maakt het aannemelijk dat de loden en ook deze tinnen afslagen van de oorspronkelijke, beschadigde stempels van 1790 zijn. Het stadswapen van Middelburg is nauwelijks te onderscheiden. De initialen zijn volgens ons niet goed gelezen: I.P. is natuurlijk Jacobus Perkois en in de andere directeur wilde men wellicht graag een Van Citters in zien, maar een I (of J, want die letter werd nooit gebruikt) van Citters is nooit dirigerend lid geweest. Naar onze mening staat er I. W. G en dat snijdt pas echt hout: Jacobus Perkois en Johan Werner Gericke waren de directeuren, belast met het toezicht op de stempels.

Arnold Wiggers

Met dank aan Rien Sanderse (Conservator Munten en penningen van het KZGW)

Citaten uit: Marie G.A. de Man, De prijspenningen van de voormalige Teeken-Academie te Middelburrg. In: Archief, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, jrg. 1921

De penning van 1791 – Zeeuws Museum, Collectie KZGW GM1623