De andere Wilhelmus van Uije 

Gezigt op de stad [Assen]. 20e -eeuwse reproductie naar een tekening van W. van Uije, ca. 1851-1860 – Gemeente Assen, Ag04924

Naast het dirigerende lid Wilhelmus van Uije kende de Teeken Akademie twee bekroonde leerlingen met die naam. Allemaal familie. De ene primus was Wilhelmus JJz de bouwkundige die in 1854 de familieonderneming Ws. van Uije en Zonen kwam versterken en de andere was Wilhelmus Wz, een (half)oom van voorgaande, die een andere richting opging. Eerst de familierelatie: uit het tweede huwelijk van Wilhelmus sr. met Johanna Jacoba Kok was Wilhelmus, die op 3 juli 1819 het leven zag, het zesde kind. Na hem kwam nog een levenloos broertje, waarmee hij de jongste nazaat was. Zijn halfbroers Jacobus Johannes en Cornelis Johannes uit het eerste huwelijk van hun vader met Johanna van der Wiele vormden de zonen in de firmanaam.

Waar de andere genoemde familieleden Van Uije allen in de bouwkunde thuis waren, werd Wilhelmus Wilhelmuszoon van Uije in 1839 ‘slechts’ primus in de eerste klas naar prent. Verder onderwijs aan de Teeken Akademie, ervoor of erna, is onbekend: het bleef bij die ene prijs als 20-jarige. Wat zijn parcours vervolgens was, is in nevelen gehuld. Hij duikt weer op in de burgerlijke stand van Assen waar hij op 20 januari 1850 in het huwelijk trad met Antoinette Gerardine Petronille de Geus. Zijn bruid was geboren op 5 februari 1820 in Antwerpen uit het huwelijk van Adrianus de Geus en Henriëtte Swam. In 1850 was vader De Geus opzichter bij de waterstaat in Drenthe, vandaar het huwelijk in Assen. Wilhelmus was volgens de trouwacte woonachtig in Arnhem, terwijl bij de inschrijving in het bevolkingsregister van Assen in 1850 staat dat hij afkomstig was uit Deventer. 

Hoe dan ook, in de krant van 4 juni 1850 meldde de redacteur van de Middelburgsche Courant in de Drentsche Courant gelezen te hebben (of was hij getipt?) dat in Assen twee schilderstukken van oud plaatsgenoot W. van Uije geëxposeerd werden. Twee landschappen die getuigden van veel aanleg bij de jonge schilder die bij de juiste ontwikkeling hem tot een groot schilder zouden kunnen doen uitgroeien. Het zou anders lopen. Nog bij de geboorte van de oudste zoon Willem Johannes (1850-1907) stond hij te boek als schilder. Bij de geboorte van Adrianus Hendrik (1852) en Jacobus Cornelis (1859) was dat ‘tekenmeester’. Uit deze jaren zijn litho’s naar tekeningen van Wilhelmus van gezichten van Assen bekend die een wat naïeve indruk maken. Tussen 1863 en 1867 exploiteerde hij met Bernardus Jan Somer (1844-1910) een fotoatelier in Assen, wat hij daarna tot 1879 alleen voortzette*. 

In 1879 verhuisde het echtpaar Van Uije-de Geus naar Rotterdam, waar ze bij hun jongste zoon Jacobus Cornelis gingen wonen. Wilhelmus werd ingeschreven als koopman, zonder meer. Hij stierf hier in 1889, zijn weduwe in Den Haag in 1906.

Hoewel Wilhelmus van Uije Ws. in het kunstenaarsoverzicht van Scheen voorkomt, is van hem geen schilderij bekend, ook het Drents Museum bewaard anno nu geen schilderwerk van hem. Wel worden in het Drents Archief meerdere foto’s van Van Uije bewaart, waaronder een stereofoto van zijn oudste zoon Wilhelmus Johannes.

Arnold Wiggers


*zie: M. Goslinga en M. Hiemink, Assen gephotographeerd. Foto’s tussen 1860 en 1910. Assen 2018

Stereofoto: Tuin en Horstwijk. Gezigt op den tuin van den Heer van Uije en op het buiten [= de burgemeesterswoning villa Horstwijk] van den Burgemeester [van Assen W.A. baron Van der Feltz]. Fotograaf: Wilhelmus van Uije, ca. 1865 – Drents Archief, Collectie stereofoto’s Drents Museum DM 27068
Stereofoto van Wilhelmus Johannes van Uije (Assen 1850-Amsterdam 1907) met een stereokijker, ca. 1865. Fotograaf [vader] Wilhelmus van Uije – Drents Archief, Collectie stereofoto’s Drents Museum DM27067

De Firma Ws. van Uije onder de zonen J.J. en J.C. 

Middelburg, Lange Noordstraat met de R.K. kerk, gebouwd door de firma Ws. van Uije, 1844-1845. Prentbriefkaart Gebr. Hildernisse ca. 1910 – Zeeuws Archief, Collectie KZGW, ZI Prentbriefkaarten nr. 2047

Het eerste grote project dat de firma Ws. van Uije en Zonen onder de directie van de zonen Jacobus Johannes en Cornelis Johannes ter hand nam, was de bouw van de katholieke kerk in de Lange Noordstraat in Middelburg (1844-1845). In de aanneemsom ƒ 38.400 zat naast de bouw van een nieuwe kerk naar ontwerp van Joseph Broudrez, ook de afbraak van het woonhuis wijk C nummer 25 (hoek Lombardstraat-Lange Noordstraat richting Korte Noordstraat), dat voor de kerk plaats moest maken. Een groot pand waarschijnlijk, niet alleen door het grondvlak van de kerk. Ook de advertentie die rond 1 augustus 1844 in zowel de Middelburgsche, als de Vlissingsche en de Zierikzeesche Courant verscheen roept het beeld van een fors geheel op: ‘Te koop aan den afbraak van het Huis in de Lange Noordstraat … eene aanzienlijke partij Deur-, Licht- en Schuifkozijnen, Kapgebindten, Balken, Ribben, Kassen, Bedsteden, Spiegels, Dorpels, Vloerstenen, Pannen, Metselsteenen, Paardebakken enz.’ Trouwens, ook de afbraak van de oude katholieke (schuil)kerk aan de Blauwedijk in 1848 was het werk van de firma en ook daar werd afbraak te gelde gemaakt.

De zonen waren ondertussen aan gezinnen begonnen. Jacobus Johannes (ca. 1802-1873) huwde 27 januari 1825 Cornelia Johanna Pieternella van Ockenburg (ca. 1802-1868), met wie hij 8 kinderen kreeg. ‘Steenhouwer’ Cornelis Johannes (1803-1879) trad op 5 oktober 1831 met Cornelia Pieternella Ripping (1811-1847) in het huwelijk, waarin 7 kinderen werden geboren. Hij werd in 1837 rechter-plaatsvervanger in de Rechtbank van Koophandel, die voornamelijk over faillissementen oordeelde. Zijn broer werd tussen 1851 en 1865 meerdere malen tot gemeenteraadslid gekozen, waar hij steeds een liberaal geluid liet horen. Bij aanbestedingen moet dit wel eens bijzondere situaties opgeleverd hebben, ondanks dat Van Uije bij stemmingen die zijn bedrijf aanging de raadszaal verliet. 

Waterstaatswerken behoorden tot het specialisme van de firma. Voor ƒ 14.000 werd in 1847 de bouw van een aanlegsteiger en een veerdam bij Wolphaartsdijk aangenomen, waar het herstellen van ‘de dam aan het Kortgeensche Veer’ bij hoorde. Gezien de aanneemsom in 1851 van ƒ 54.500 was de bouw van de garancinefabriek ‘Zeeland’ voor de Zeeuwsche Maatschappij voor Meekrapbereiding in Wilhelminadorp een ander kapitaal werk voor de Middelburgse firma Van Uije. Een met stoommachines werkende onderneming die de meekrapwortels op een naar Frans voorbeeld ingerichte wijze met stenen vermaalde tot het veel gevraagde rode kleurstofpoeder. Vermoedelijk betrof het een uitbreiding van de meestoof met dezelfde naam die uit 1820 dateerde.

De directie werd in 1854 uitgebreid met Wilhelmus van Uije JJz (1828-1905), zoon en neef van de zittende vennoten, waarmee de derde generatie zijn entree maakte. Deze Wilhelm(us) was weer een leerling van de Teeken Akademie. In 1847 werd hij primus in de 1e klas en in 1849 onderscheiden met de medaille als primus in de bouwkunde. De gegevens van 1848 ontbreken, zodat het mogelijk is dat hij in het tussenliggende jaar ook tot de winnaars behoorde. Zijn vader zal als dirigerend lid in deze jaren de prijsuitdelingen met genoegen bijgewoond hebben.

Op 18 september 1857 huwde Wilhelmus JJz met Johanna Pieternella Jansen (1834-1905). Merkwaardig genoeg werd ze op 26 mei 1834 door haar vader Joost Jansen, kruidenier, aangegeven als Johanna Geertruida, terwijl bij de overlijdensaangifte in Arnhem de voornamen Geertruida Johanna luidden. 

Arnold Wiggers

Het Veêrhuis te Kortgene. Prentbriefkaart. Opname: R. Ochtman, ca. 1910 – Beeldbank Zeeland Recordnr. 9838
Veerdienst Kortgene-Wolphaartsdijk, gezien vanaf de silo in Kortgene. Foto C. Kotvis, september 1969 – Beeldbank Zeeland, Recordnr. 11838

Firma Ws. van Uije & Zonen tot 1843

Nederlands Hervormde kerk te Westkapelle (1834-1944) voor 1935. Prentbriefkaart uitgegeven door J. Torbijn te Goes – Zeeuws Archief, Fotoarchief J. Torbijn, Goes, nr WKP-P-14

In de Zeeuwse aannemerswereld van de 19de eeuw was de firma Ws. van Uije & Zonen een grote speler. De grondlegger was Wilhelmus van Uije (1777-1843) en onder zijn naam zou de firma tot in 1905 bestaan. Nog in 1911 stond in de Middelburgsche Courant een advertentie van ‘D.M. Boone v.h. W. van Uije & Zonen in Bouwmaterialen’. Timmeren, metselen, handelen in oude en nieuwe bouwmaterialen en verkoop wat zo op hun pad kwam (een schip, werkpaarden …), een steenhouwerij, met daarnaast ook nog bemiddeling in verhuur van panden, waarvan sommige in eigendom waren, dat was het brede spectrum van Ws. van Uije en Zonen, op Walcheren en de Bevelanden, in de Kanaalzone van Terneuzen en elders in de provincie.

Het is aannemelijk dat Wilhelmus lessen aan de Teeken Akademie gevolgd heeft. In elk geval was hij in 1795 (de bronnen vertonen in voorgaande jaren nogal gaten) de beste van de 1e klasse bouwkunde. In 1799 huwde hij Johanna van der Wiele (ca. 1772-1808) met wie hij 4 kinderen kreeg, onder wie Jacobus Johannes (ca. 1802-1873) en Cornelis Johannes (1803-1879) die later de ‘zonen’ in de firma zouden worden. Uit een tweede huwelijk in 1810 met Johanna Jacoba Kok (ca. 1778-1836) werden nog eens 7 kinderen geboren. Bij het overlijden van Wilhelmus in 1843 waren alle kinderen uit het eerste huwelijk nog in leven en 4 uit het tweede huwelijk. 

Er is wel verondersteld dat Wilhelmus van Uije ook onderwijs in de bouwkunde aan de Teeken Akademie doceerde, waar evenwel geen bewijs voor is. Wel was hij vanaf 1833 tot aan zijn dood dirigerend lid, zodat hij weldegelijk invloed op het onderwijs gehad heeft. Zoon Jacob Johannes’ carrière bij de Teeken Akademie is wel goed te volgen. In 1820 kreeg hij een aanmoedigingsprijs in de 2e klas bouwkunde. In 1821 werd hij primus in de 1e klas en het jaar daarop werd hij primus bouwkunde en onderscheiden met de grote zilveren penning van de koning. Net als zijn vader werd hij dirigerend lid (1846-1869) en van hem weten we dat hij tussen 1862 en 1867 lesgevend meester in de bouwkunde is geweest. 

Van het volgen van lessen op de academie door zijn broer Cornelis Johannes is weer geen enkel bewijs, aannemelijk is het wel. Onder eigen naam en dus mogelijk voor eigen rekening had hij de nieuwbouw van de kerk in Westkapelle aangenomen, waarvoor op 4 april 1834 de eerste steen gelegd werd. Dat geschiedde door jonker Willem Frederik van Doorn, de zoon van ambachtsheer Hendrik Jacob baron Van Doorn van Westcapelle, toentertijd minister van Binnenlandse Zaken. De katholieke kerk in IJzendijke is door de firma Ws. van Uije en Zoon gebouwd. De aannemingssom bedroeg ƒ 28.800. De eerstesteenlegging van deze waterstaatskerk vond eind maart 1840 plaats. Zowel de kerk in Westkapelle als de kerk in IJzendijke werden slachtoffer van de bevrijding van Zeeland in 1944.

Gezicht op het De Ruyterplein in Vlissingen met het standbeeld van Michiel de Ruyter (uit 1841 door L. Royer), ca. 1870. De sokkel werd vervaardigd door de firma Ws. van Uije & Zonen. Op de achtergrond de Nieuwendijk. In 1894 kregen sokkel en beeld hun huidige standplaats. Fotograaf A.L. Preuninger – Zeeuws Archief, Fotocollectie Vlissingen nr. 18

De steenhouwerij binnen de firma verzorgde in 1841 de sokkel van het standbeeld van Michiel de Ruyter die samen met Michieltje in 1894 naar het Keizersbolwerk werd verhuisd. Ws. van Uije & Zonen was in 1842 ook verantwoordelijk voor het ontwerp (door C.J. van Uije) en de uitvoering van een gedenkplaat voor Hadrianus Junius (1511-1575) in de Koorkerk, waar zijn graf in 1817 herontdekt was. Was het standbeeld in Vlissingen een initiatief van de Maarschappij tot Nut van ’t Algemeen, de Middelburgse gedenkplaat werd bekostigd door het Zeeuws Genootschap. Waar heden De Ruyter nog fier het zeegat uitkijkt, heeft het gedenkteken de stadsbrand in 1940 niet ongeschonden doorstaan. 

Arnold Wiggers

Kopergravure van het ontwerp door C.J. van Uije van het Gedenkteeken van Hadrianus Junius in de Koorkerk te Middelburg – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0576

Pieter Sonius

Vlasmarkt 54, augustus 2024

Bij het overlijden van Peter Sonius in 1914 erfde zijn enig levend kind, Jacoba Wilhelmina Esther, een flink kapitaal, waaronder nogal wat onroerend goed. De nazaten van metselaar Pieter Sonius (ca. 1766-1808) uit de Kromme Weele hadden goed geboerd: eerst zoon Jacobus (1798-1886) die vanuit de Langeviele als aannemer opereerde en later diens zoon Pieter (1830-1914) die dat deed op de Vlasmarkt L 24 (nu 54).

Zijn theoretische opleiding kreeg Pieter op de Teeken Akademie waar hij het in 1845 tot primus in de 5e klas bouwkunde schopte. In 1851 werd hij primus in de doorzichtkunde èn kreeg hij lof voor zijn werk in de 1e klasse bouwkunde. Het jaar daarop werd hij in dezelfde klas primus, om het in 1853 tot primus in de bouwkunde te brengen. De praktijk zal hij onder anderen bij zijn vader onder de knie gekregen hebben. 

Na zijn huwelijk in 1861 met Maria van Ginhoven (1830-1903) werd het eerste kind in 1864 op de Vlasmarkt geboren, dat slechts 3 dagen leefde. Op de kortste dag van 1866 zag Adriaan Antonie het levenslicht. Als timmerman en metselaar was hij vast de vermoedelijke opvolger in de aannemerij, wat door zijn vroege dood in 1895 werd gedwarsboomd. In 1874 kwam het nakomertje de al genoemde Jacoba Wilhelmina Esther ter wereld. Zij overleed als weduwe Hans Ulrich Ernst von Heimberg (ca. 1872-1958), manufacturier te Middelburg, in 1961 te Zeist. 

Bij de dood van zijn vader Jacobus in 1886 liet Pieter de clientèle van de firma Sonius weten dat hij voortaan de zaak voor eigen rekening ging voortzetten, na 12 jaren het gezamenlijk gedaan te hebben. Dat compagnonschap resulteerde in maart 1878 bij het 25-jarig jubileum van Johannes van Luijk als timmerman bij de firma -hij zal een van de eerste timmerlieden in de zaak van Jacobus zijn geweest- in een gift van een opwindbaar zilveren horloge door Jacobus en een gouden draagketting door Pieter.

Dat Pieter meer in huis had dan zijn vader blijkt uit een aantal advertenties in de Middelburgsche Courant. In 1867 kunnen belangstellen bij hem op de Vlasmarkt het bestek en tekening van een nieuw armenhuis in Aagtekerke inzien. In 1869 gold hetzelfde voor de vergroting van de school in Westkapelle. Voor beide projecten was het ontwerp van Pieter. De school in Westkapelle werd overigens al in 1885 weer vervangen door een neo-gebouw naar een ontwerp van L. Kuijler. 

Het vakmanschap van Pieter Sonius werd breed erkend. Vanaf 1887 had hij zitting in het bestuur van de Ambachtsschool, in feite de opvolger van de Teeken Akademie en de Industrieschool.

De stad Middelburg zou hem vooral eren voor zijn activiteiten in het brandweerkorps. Eind november 1906 werd hij gehuldigd voor zijn 50-jarige inzet, sinds 1890 als opperbrandmeester. Hij ontving een medaille en een miniatuurmodel van een brandspuit. De dan al behoorlijk bejaarde Sonius vond dat een mooi moment om zijn ontslag aan te vragen, wat hem per 1 januari 1907 eervol verleend werd. 

Arnold Wiggers

Brandweerpenning Middelburg van de brandmeester, na 1881 – Zeeuws Museum, Collectie KZGW GM0935

Jacobus Sonius voor afbraak en opbouw

‘De oude kraan van den zuidzijde van den Dam te zien’. Gezicht vanaf de Smallekade en Zuidzijde van de Dam op de Noortdzijde van de Dam. Anonieme tekening, gedateerd 1790-1799. In 1868 werd het herstel van de Smallekade en het dwarsgedeelte van de Dam voor ƒ 21.389 gegund aan Jacobus Sonius – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0778
‘De oude kraan van den noordzijde van den Dam te zien’. Gezicht op de Smallekade en Zuidzijde van de Dam. Anonieme tekening, gedateerd 1790-1799. In 1868 werd het herstel van de Smallekade en het dwarsgedeelte van de Dam voor ƒ 21.389 gegund aan Jacobus Sonius – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0779

De metselaar Jacobus Sonius is al eens voorbijgekomen als compagnon van timmerman P.J. van Puffelen (1828-1886). De maatschap nam in 1857 de afbraak van de oude en de bouw van een nieuwe kerk te Arnemuiden voor zijn rekening. Die bedroeg ƒ 9.500. Tussen juni 1857 en juli 1858 was er afbraakmateriaal van de kerk te koop volgens advertenties in de Middelburgsche Courant

Jacobus Sonius (1798-1886) trad in de voetsporen van vader Pieter Sonius (ca. 1766-1808), metselaar in de Kromme Weele en gehuwd met Anna Maria Sterk (ca. 1760-1832). In 1820 kreeg Jacobus op de Teeken Akademie een zilveren medaille uit het legaat van Daniel Steven Schorer als aanmoedigingsprijs in de 1e klas bouwkunde. Een teken dat hij qua kunde gewaagd was aan de primus in de bouwkunde van dat jaar Hermannus Johannes Haaksman (ca. 1795-1864). Niet verwonderlijk dat in 1828 een bouwkundige tekening in Oost-Indische inkt van Sonius op jubileumtentoonstelling werd opgehangen. Hij was toen niet alleen al getrouwd (1826) met Willemina Esther van Heulen (ca. 1792-1834), maar ook al vader van Anna Maria (1828-1866) èn eigenaar van het pand De Roode Zee in de Langeviele (nu nr. 3). Uit dit huwelijk werd ook Pieter Sonius (1830-1912) geboren waarover later meer. In 1834 stierf eerst zoontje Willem vlak na de geboorte en 2 dagen later moeder Willemina Ester. Het jaar daarop huwde hij Pieternella Adriana de Winter (1807-1896) uit Zierikzee met wie hij in 1836 een zoon kreeg, Pieter Cornelis die naar Noord-Amerika vertrok en daar steenhouwer was. 

Van 1841 tot 1856 fungeerde Jacobus Sonius als een van de vijf tegenschatters, aangesteld door de gemeente Middelburg, om in het geval van bezwaren tegen aanslagen van de belasting op de huurwaarde, het aantal vensters, deuren en haardsteden een uitspraak te doen. Blijkbaar werd zijn kennis gewaardeerd en werd hij in 1856 aangesteld als Rijks-schatter wat een promotie was. Een verzoek uit 1862 om in aanmerking te komen voor de functie van opzichter bij wat later gemeentewerken ging heten als opvolger van C. Krijger, werd echter niet gehonoreerd. 

Sonius had in 1853 bij zijn ‘metselaars-affaire ook het timmerwerk gevoegd’, waardoor hij een volwaardige aannemerij bestierde. Tot de succesvolle door de stad gegunde aanbestedingen behoorde in augustus 1855 het plaatsen van de benodigde stellingen ‘rond den grooten en de kleine torens’ van het raadhuis voor ƒ 570. De herstelwerkzaamheden werden later dat jaar evenwel aan een ander gegund. In 1860 mocht Sonius 25.000 ‘straatkijen’ leveren voor ƒ 50,50 per 1000 stuks, wat de prijs per steen op ruim een stuiver bracht. In 1868 verzorgde de firma voor ƒ 21.389 het herstel van de Smallekade (Zuidzijde Dam) en het dwarsgedeelte van de Dam.

Afsluitend nog een partij ‘afbraak’: pannen, vorsten, ribhout, vloer- en beschotdelen, deur- en lichtkozijnen, eiken balken en meer, alles gelegen op de Looierssingel bij het ‘Domburgsche Schuitvlot’ waarmee Jacobus Sonius op 14 februari 1867 in de krant adverteerde. Waar dat vandaan kwam? Het zijn de jaren dat grote buitenplaatsen werden gesloopt zoals Rhijnsburg in Oostkapelle en ook de eerste gebouwen tegen de vlakte gingen die het traject van het Kanaal door Walcheren in de weg stonden. 

Arnold Wiggers

Foto H.H. Roelse, ca. 1875-1876. Werkzaamheden aan het Droogdok ter hoogte van de Smallekade en Dam Zuidzijde, waar de firma van Jacobus Sonius in 1868 herstelwerkzaamheden aan de kades had uitgevoerd – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-2433/2

Snijders

Pieter Snijders was een tekenaar die in de tweede helft van de 18e eeuw in opdracht tekeningen maakte. Hij tekende de wandtapijten in de Abdij, familiewapens en ook speciale titelpagina’s. Veel weten we niet over hem. Eigenlijk niets: geen geboorte, huwelijks- of sterfdatum. De biograaf Frederik Nagtglas noemt hem in zijn Levensberichten ‘geen groot kunstenaar’. Nu zijn er onder de prijswinnaars van de Teeken Akademie drie met de achternaam Snijders, wat nieuwsgierig maakt of er een familierelatie is. 

Aarnout Johannes Cornelis Snijders (1815-1846) die in 1828 primus in de 4e klas naar prent werd blijkt een broer te zijn van Johannis Henderik (1828-1904) die in 1842 ook primus in de 4e klas naar prent werd. Beiden waren zonen van Jan Anthonij Snijders (1792-1848) en Sara Levina Barbet (1789-1833). Vader Anthony handelde in de drank en de tabak, eerst in de Langedelft, later op de Dam. Volgens Nagtglas was hij een welgesteld koopman, een mededeling in een lemma over een derde zoon Cornelis Jacobus (1820-1909). Deze geneesheer promoveerde in 1862 in Utrecht tot medisch doctor. Een zuster trouwde in de drukkersfamilie Altorffer, een ander trouwde Johannes Zip, de kassier van de Wisselbank. 

Zou Jan Anthonij dan de zoon zijn van Pieter Snijders? Nee. Jan Anthonij werd in Vlissingen geboren als zoon van Johannes Michael Snijders (overleden 1820) en Catharina Johanna Lindt (ca. 1755-1847). Deze Johannes Michael was in 1778 met attestatie uit Paramaribo in Vlissingen als lidmaat in de Nederduits Gereformeerde Kerk opgenomen. Een directe relatie met Pieter Snijders kan niet gelegd worden. 

Aarnout Johannes Cornelis Snijders huwde in 1837 Dina Catharina Zip, inderdaad, de zus van de kassier. In april 1837 kwam J.A.C. bij zijn vader in de firma die voortaan als Snijders & Zoon door het leven ging. Vijf kinderen waren tussen 1838 en 1845 in het gezin geboren, toen J.A.C. ziek werd en na ‘langdurig lijden … in den zoo jeugdigen leeftijd van 31 jaren [en] een gelukkige Echtvereeniging’ op 19 oktober 1846 kwam te overlijden.

Als vader Jan Anthony op 17 juni 1848 ook sterft, adverteert de familie dat de firma Snijders & Zoon voortgezet zal worden. De jongste zoon Johannes Henderik gaat ook likeuren fabriceren. Langzamerhand verschijnt zijn naam regelmatig in de krant. Eerst als voorzitter van het college van diakenen, dan in het bestuur van de Kamer van Koophandel. In 1866 wordt hij directeur bij het Zeeuws Genootschap en van tussen 1870 en 1894 zit hij vrijwel constant in de gemeenteraad, waar hij zich zeer actief betoont. Liberaal, met oog voor het platteland. Hij is jaren de algemeen secretaris van de Maatschappij tot bevordering van de landbouw en veeteelt in Zeeland. In 1879 volgt de benoeming tot commissaris in de Polder Walcheren en in 1880 wordt hij voor het eerst verkozen in de Provinciale Staten. Het Zuiden: Christelijk historisch blad beveelt hem 10 januari 1880 aan bij haar lezers. ‘Ware [hij] nog de grote handelaar in dronkenmakend vocht, wij zouden hem stellig onze stem weigeren’. In 1875 heeft hij immers zijn drankenhandel aan A.A. Mes Gz. overgedaan. Trouwen deed Snijders in Bergen op Zoom in 1853 met Anna Sophia van Rijssen (1825-1902). In 1903 huwde hij Dina Jacoba Ludikhuijzen (1858-1943). Kinderen waren er niet. 

En Anthonie Snijders die in 1863 een getuigschrift ontving? Hij kwam in 1846 in de Koestraat 14 ter wereld als zoon van de ongehuwde Jannetje Rika Snijders. Over haar afkomst is niets te vinden, dus is ook hier geen relatie met Pieter Snijders te leggen. Bij Anthonies huwelijk in 1882 te Leiden met Maria Helena Pieternella Blom (Middelburg 1845) staat aangetekend dat hij ‘huisverver’ was. Zijn vrouw overleed in 1917 te Haarlem. Anthonie stierf in het Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan de Herengracht in 1929.

Arnold Wiggers

J.W. Gerstenhauer Zimmerman, Rotterdamsekaai. Albuminedruk ca. 1870. Het tweede huis van rechts zou het woonhuis van J.H. Snijders geweest zijn – Zeeuws Archief, HTAM F-4
Foto. Rotterdamsekaai, ca. 1930. Maker onbekend. Het vijfde huis van rechts (vanaf de Nederstraat) zou het woonhuis van J.H. Snijders zijn geweest – Beeldbank Zeeland recordnr. 7133

Rond een glansmolen en -steen

Kamerbehanger Karel Johan Wiessner (1825-1887) was in 1845 primus in de 1e afdeling van de 4e klas naar prent en twee jaar later bracht hij het tot primus in de eerste klas. Hij was de zoon van Charles François Wiessner (ca. 1800-1859), ook kamerbehanger en Jacoba Meulmeester (ca. 1793-1866). Op zijn beurt was deze Weissner de zoon van Anna Junier (?-1810) en horlogemaker Johan Frederik Wiessner (Wichsner) (ca. 1757-1840), geboren in Freiburg (Saksen). 

Advertentie uit de Middelburgsche Courant, 25 juli 1816 – Krantenbank Zeeland

Volgens de Middelburgsche Courant was Karel Frederik Wiessner in 1844 primus naar ornament. Vermoedelijk is hier een foutje gemaakt, want een Wiessner met deze voornamen komt in Middelburg dan niet voor. Wel een Frederik Karel. Laat dit nu de oudere broer van Karel Johan zijn, de eerstgeboren zoon uit 1823 en overleden zonder beroep, net 23 jaar oud. 

Geschilderd behang op doek was rond 1820 definitief ingehaald door een andere manier om muren te bekleden. Het bedrukte papier, soms bewerkt om op stof te lijken, met naturalistische of ornamentale patronen was goedkoper en makkelijker toe te passen. Lang werd met sjablonen en houtblokken gewerkt om het patroon over te brengen. Toen halverwege de 19e eeuw het papier ook machinaal kon worden bedrukt, waren rollen behang voor vrijwel iedereen bereikbaar. 

Karel Johan huwde 2 mei 1849 de in Oost-Souburg geboren Henderika Leduck (le Duc) (1826-1894). Van de 12 kinderen uit dit huwelijk bereikten er 4 de volwassen leeftijd, waaronder de oudste, als enige in Vlissingen geboren zoon Charles François (1850-1934). Wonen deed het gezin vanaf 1851 in de Sint Sebastiaanstraat L 147. 

Gevelsteen uit Dordrecht

In 1869 kruiste zich het zakelijke pad van Karel Johan Wiessner met dat van David Wilhelmus (1803-1883). David was een meubelmaker die in 1819 en 1821 primus in respectievelijk 4e en 3e klasse bouwkunde aan de Teeken Akademie was geweest. Hij was een zoon van de in Zwolle geboren Jan Hendrik Wilhelmus (?-1806) en Elizabeth de Herre (ca. 1770-1835). Deze laatste adverteerde in 1816 dat ze al 25 jaren in de Engelsche Glansmolen in de Seisstraat op Q 6 (=27) woonde en nu ze gescheiden was van haar 2e man, Reinier van Dyk, gewoon met haar zaak verder ging. Een glansmolen of k(a)landermolen was een soort mangel waarmee papier, stof en leer tussen rollen glanzend geperst werd. Naar haar dood zette David Wilhelmus vanaf 1836 het bedrijf voort. Ook voor klanten op de Bevelanden, want in de Goessche Courant beval hij zich aan voor ‘alle soorten van Chitsen op nieuw te Wasschen en te Glansen, ook Dekens en Behangsels.’ 

Advertentie uit de Goessche Courant, 12 september 1836 – Krantenbank Zeeland

Blijkbaar bleef hij ook meubelmaker, want nog in 1877 komt hij voor als schrijnwerker in de overlijdensakte van zijn derde vrouw, Wilhelmina Kraak (1805-1877). Van de 2 kinderen uit zijn eerste huwelijk met Cornelia Bouwense (ca. 1797-1831) werd een zoon volwassen. Met zijn tweede echtgenote Geertruida Johanna van de Wal (1798-1836) had hij 4 kinderen van wie de jongste zoon volwassen werd.

Glanssteen (gemaakt van glas), in 1897 geschonken door Charles François Wiessner aan het Zeeuws Genootschap. De hoogte is 14 cm, de diameter bedraagt 10 cm – Zeeuws Museum, Collectie KZGW G1708

In 1869 integreerde Karel Johan Wiessner de glansmolen in zijn werk als kamerbehanger, activiteiten die door zoon Charles François Wiessner werden voortgezet. In 1897 schonk hij een blijkbaar overbodig geworden glanssteen aan het Zeeuws Genootschap.

Arnold Wiggers

Kom tekenen tijdens de Culikaravaan

Ook dit jaar strijkt de Culikaravaan weer neer rond de Middelburgse Seismolen. Een prachtige locatie die vraagt om getekend te worden, zeker als de foodtrucks opgesteld staan. Zaterdagmiddag 10 augustus kunnen geïnteresseerden onder begeleiding van Christien van Driel, Stadstekenaar 2022, zelf aan de slag. Iedereen kan meedoen, geoefend of ongeoefend en jong en oud. Ontdek de kunstenaar in jezelf. Wie zeker wil zijn van een plekje, moet zich opgeven bij info@teekenakademie.nl of aanmelden op de facebookpagina van de Urban Sketchers Walcheren. Naar de beste traditie van de Urban Sketchers is deelname gratis. We gaan er wel van uit dat deelnemers hun eigen tekenspullen meenemen en iets om op te zitten. 

We beginnen om 13.30 met de instructies en vervolgens kan iedereen aan de slag. Christien blijft natuurlijk in de buurt om te adviseren hoe je tekening nog beter kan. Om 16.00 verzamelen we al het gemaakte werk, bespreken het en dan wordt het tentoongesteld. Iedereen kan dan zien hoe leuk het is zelf iets te tekenen en hopelijk inspireert het anderen om ook eens het potlood ter hand te nemen.

Ondertussen en nadien kan iedereen genieten van al het lekkers dat ter plekke klaargemaakt wordt. 

Stadstekenaar Arian van Dijk zal er ook zijn. Bezoekers kunnen met hem kennismaken en aan het werk zien. Bestuursleden van de Teeken Akademie zijn er met een stand waar werk van de Stadstekenaars en boeken te koop zijn. Voor wie graag wil weten wat de Teeken Akademie zo al in de verkoop heeft, kijk eens op https://www.teekenakademiemiddelburg.nl/index.php/webshop/

Arnold Wiggers

Timmerman Jacobus Willemsen 

Advertentie uit de Middelburgsche Courant van 28 juli 1831 – Krantenbankzeeland.nl

We gaan via schilder en bakker Hoogvliet naar timmerman Jacobus Willemsen. Hoe dat in elkaar steekt? De oudste zusters Hoogvliet -Susanna Johanna Hoogvliet (1783-1825) en Neeltje Diederika (ca. 1786-1815) – huwden respectievelijk de Vlissingse apotheker Izaak Lagaay en de chirurgijn, later koster in Koudekerke, Abraham Rudolph Roth. De jongste zuster Antonia Susanna (1800-1872) trouwde op 1 juni 1820 de timmermansknecht Jacobus Willemsen (1798-1838), zoon van de herbergier Jacobus Willemsen en Jacoba Pieternella van Noorden. Jacobus jr. heeft zeker twee jaar bouwkunde aan de Teeken Akademie gevolgd. In 1815 was hij primus in de 4e klas, wat hij het jaar daarop ook in de 3e werd. Als timmerman was hij gevestigd aan de Hoogstraat I 130 ‘De Vergulde Lelij’, (nu 13), waar hij in 1833 adverteerde met ’Schuifkassijnen met schuiven en blinden’ en een ‘koppel portes-brisées, vermoedelijk afkomstig uit een uit- of afgebroken huis. 

Een oudere broer Johannes Cornelis (1791- ?) was ook timmerman. Mogelijk is hij geschoold aan de Teeken Akademie, wat door het ontbreken van bronnen moeilijk hard te maken is noch uit te sluiten valt. In 1825 werd hij in het Gasthuis opgenomen met een hersenziekte. Hij zal hersteld zijn, want toen zijn vrouw Cornelia Blaauwert met wie hij in 1810 getrouwd was op 21 november 1838 op 48-jarige leeftijd overleed, leefde hij nog. Daarna verdwijnt hij uit de archieven. Kinderen zijn er niet geweest.

Kinderen waren er wel in het huwelijk van Antonia Susanna en Jacobus Willemsen. In 1821 werd een zoontje geboren, dat in 1822 overleed. De dochter Dina Pieternella, geboren in 1823 zou wel volwassen worden en trouwen, maar was lang enig kind. Toen ze bijna 13 was, werd Jacoba Susanna geboren, die ook zou huwen en in Dordrecht terecht kwam. Moeder Antonia Susanna trok bij haar in en overleed aldaar in 1872. Een vierde kind -een jongetje- geboren in 1837 stierf anderhalf jaar oud in 1838.

Timmerman Jacobus Willemsen had een nevenberoep als gepatenteerd lijkdienaar, wat goedbeschouwd (ik denk aan de kisten) niet eens zo ver van zijn hoofdberoep timmerman afstond. In 1829 werd door koning Willem I het begraven in de stad verboden, waarop in Middelburg in 1830 de begraafplaats aan de Oude Havendijk in gebruik genomen werd. Blijkbaar was daar in de eerste jaren gedoe over, want verschillende ‘gepatenteerde lijkdienaars’ doen in advertenties in 1831 hun beklag, onder wie Willemsen. Nu naast de Joodse begraafplaats aan het Seisplein alleen nog één gemeentelijke Algemene Begraafplaats over was, ontspon zich blijkbaar een discussie of het bezorgen en begraven van een lijk niet exclusief aan de vanwege de stad aangestelde dienaren toekwam. Het zou nog tot 1 maart 1837 duren voordat een reglement op het begraven van lijken op de begraafplaats van kracht werd. Lijkdienaren werden door de stad aangesteld, waarbij het maximum op 12 werd gesteld met een reserve van 4 assistenten. Het aantal in te zetten dienaren werd per leeftijdscategorie gereglementeerd, mogelijk om excessen tegen te gaan. Voor een volwassen lijk werd het getal op 12 gesteld, met de mogelijkheid de reserve in te zetten, mocht het standaardgetal niet toereikend zijn. Het reglement werd in de krant gepubliceerd, gevolgd door een tarievenlijst, die een aardig inkijkje geeft in de begraafgewoonten destijds. Willemsen zou niet lang na het in werking treden zelf ter aarde worden besteld. 

Arnold Wiggers

‘Tarief voor Begrafenis-regten en lonen’, gepubliceerd in de Middelburgsche Courant van 1 maart 1837 – Krantenbankzeeland.nl

Schilder Hoogvliet en zijn bakkende broer 

Kees de Plaa, Middelburg, Schuitvlotstraat, 2006 In het pand rechts was zeker tussen 1811 en 1818 de bakkerij van J.C. Hoogvliet gevestigd – Zeeuws Archief, Collectie KZGW Historisch-topografische atlas Zelandia Illustrata, Collectie De Plaa

Werd in 1795 ‘Gelijkheid, Vrijheid en Broederschap’ door de (kleine) burgerij nog als vooruitgang gezien, door de vrijwel voortdurende oorlogsvoering en het tot stilstand komen van de overzeese handel draaide het uit op een economische ramp voor iedereen. De inval van de Engelsen in 1809 vormden de opmaat naar de Franse inlijving en bij het vertrek van hen in 1814 bleef een berooid land achter. De Teeken Akademie moest alle zeilen bijzetten om te overleven. Het aantal honoraire leden nam net als het aantal leerlingen sterk af. De boekgeschenken die jaarlijks werden uitgedeeld zagen er na 1806 een stuk eenvoudiger uit. Tekenen naar levend model werd van 1804 tot en met 1819 niet aangeboden en in 1813 werd helemaal afgezien van prijsuitdelingen. 

In 1808 waren er prijzen voor de tekenaars naar het grote pleisterhoofd en naar de kleine hoofden. Verder waren er 4 klassen bouwkunde waarvan de primussen onderscheiden werden. Blijkbaar was het niveau dat jaar hoog, of althans het verschil tussen de nummer 1 en 2 bij het pure tekenen niet groot. De directie vond goed dat de nummers 2 ook een prijs ontvingen. En zo kwam Gerardus Jacobus Hoogvliet aan een aanmoedigingsprijs voor zijn tekening naar het ‘Grote Hoofd’. 

Gerard Jacobus Hoogvliet (1793-1829) werd geboren in het gezin van Pieter Hoogvliet en Dina van den Akker. Vader Pieter was ziekenbezoeker in de Oostkerk naast ‘macquillier’, wat zich laat vertalen als (toneel)kapper of grimeur. In het gezin was een oudere zoon, Johan Cornelis (1785-1841) die bakker was op de hoek Schuitvlotstraat 20 / Korte Singelstraat 41. Dat hij de Teeken Akademie als leerling van binnen gezien heeft, is niet erg waarschijnlijk. Zijn levenspad is toch de moeite waard om hier te vermelden. Hij kocht dat pand kort na zijn huwelijk in 1811 met Rika Huijpe (1789-1824). Met haar kreeg hij 4 kinderen, van wie er 3 volwassen werden. Na een half jaar weduwnaarschap trad hij in juli 1824 in het huwelijk met Elisabeth Cornelia Kuijt (1791-1863). Hoewel de bakkerij in 1818 verkocht werd, stond Johan Cornelis bij dat tweede huwelijk nog te boek als broodbakker. Vervolgens komt hij voor als commies (belastingambtenaar). Eind 1825 is hij met zijn gezin in Nieuwerkerk ingeschreven en in 1830 in Sluis. Daar meldde hij zich dat jaar bij het uitbreken van de Belgische Opstand als vrijwilliger voor het korps Jagers. 

Johan Cornelis zal onder de wapenen gebleven zijn. Nog in 1836 moest hij als militair een dagje in Bergen op Zoom brommen, omdat hij met 3 anderen zonder toestemming ‘opstandige gewesten’ had bezocht. Elisabeth Kuijt is als wasvrouw en weduwe in Middelburg in 1863 overleden. In de akte staat dat haar man in Luik is overleden. Dat blijkt na enig zoekwerk Luyksgestel onder Eindhoven te zijn, waar hij op 25 augustus 1841 stierf. Dan wordt ook duidelijk dat Johan Cornelis na zijn dag in de cel naar Valkenswaard is vertrokken met vrouw, dochter en haar vaderloze kind. Als beroep staat commies aangetekend. Blijkbaar is het gezin nog wat verder de Kempen ingetrokken en in Luyksgestel terechtgekomen. 

Waar zijn broer vrijwillig het leger introk, werd Gerardus Jacobus in maart 1817 vanwege ‘incorrigibel slecht gedrag’ als kanonnier 6e bataljon artillerie met ontslag weggezonden. De schilder Hoogvliet komen we dan in 1824 weer tegen in de gevangenis vanwege diefstal. Nadien zal hij naar de Oost zijn gegaan. In 1827 werd hij schilder voor ƒ 16 per maand aan boord van de ‘Triton’ die in de archipel heen en weer voer. Zijn gezondheid was slecht en hij lag in verschillende hospitalen totdat hij op 13 maart 1829 zijn laatste adem uitblies terwijl het schip van Soerabaja naar Semarang zeilde.

Arnold Wiggers

Scheepsrol van het korvet ‘Triton’. Commandant kapitein-luitenant der zee W.A. van Dura, 1825. P. 233-234. Gerardus Jacobus Hoogvliet – Nationaal Archief Den Haag, Stamboeken marinepersoneel, scheepsrollen