Nog eens Joseph Bourdrez

Het Badhotel in Domburg zoals dat in 1865-1866 gerealiseerd werd, is het werk van de Middelburgse aannemer Abraham de Landmeter. Toch vinden we ook Joseph Bourdrez in die rol vermeld. Hoe zit dat nu? 

C.C. A. Last, Het Badhuis te Domburg. Steendruk door P. Blommers. Uit: ‘Zeeuwsche Volksalmanak – Nehalennia, 1843’ – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0100

Joseph Bourdrez (1805-1886) legde zich op 13-jarige leeftijd toe op het timmermansvak, volgens de necrologie in de Middelburgsche Courant van 13 mei 1886. Hij bezocht de Teeken Akademie en werd tussen 1823-1826 driemaal onderscheiden in de bouwkunde, in dat laatste jaar als primus. Een carrière als aannemer leek in het verschiet te liggen. 

Toen in 1837 in Domburg het Badhuis werd aanbesteed, werd deze bouw aan Bourdrez gegund (en niet 1829 zoals de necrologie vermeldt). Het was eenvoudige gebouw naar het ontwerp van de Middelburgse bouwmeester Gerard Hendrik Grauss. Het had een zaal en was niet bedoeld als hotel of restaurant. Er konden baden genomen worden en er was wat te drinken te bestellen. De ontwikkeling van Domburg als badplaats maakte dat het in 1889 werd afgebroken en vervangen door een groter neorenaissance gebouw, ontworpen door Johannes van Nieukerken (1854-1913) en dat vormt nog de basis van het huidige Badpaviljoen. Niet het Badhotel dus maar de voorloper van het Badpaviljoen.

Het ondernemerschap liet Bourdrez in 1839 achter zich toen hij benoemd werd tot ‘opzichter bij ’s Rijks Waterstaat’. Onder zijn toezicht werd onder meer de in 1940 verbrande katholieke kerk in de Lange Noordstraat in Middelburg gebouwd. Ook werden ‘Waterstaatskerken’ in Arnemuiden, Oud-Vossemeer en Borssele tijdens zijn opzichterschap gerealiseerd. Het gemeentebestuur van Arnemuiden was zo tevreden met zijn verrichtingen voor de nieuwe kerk en toren in 1858 dat hij vereerd werd met een zilveren inktkoker met inscriptie.  

Uit zijn huwelijk met Maria le Comte (ca. 1805-1838) werden drie jongens geboren, van wie François Johan Matthias (1832-1897) volwassen werd en in vaders voetsporen als waterstaatsopzichter zou treden. Hij heeft ook aan de Teeken Akademie cursussen gevolgd. In 1851 en 1852 werd hij onderscheiden in het tekenen naar pleister. Een tweede huwelijk sloot Joseph in 1862 met Helena Pieternella Vermeule (ca. 1803-1891).

Vanaf 1830 zou hij zich ruim 50 jaar inzetten voor de brandweer, waar hij het tot opperbrandmeester bracht. Gezien zijn openbare functie is het niet vreemd hem ook in de hervormde kerk als diaken tegen te komen. Opvallend in zijn necrologie uit 1886 is de vermelding dat hij tekenleraar aan de Teeken Akademie was. Uit andere bronnen is dit niet bekend. Vermoedelijk wordt gedoeld op het tekengezelschap Kunst en Vriendschap dat in de jaren ’50 van de 19e eeuw oefen- en herhalingscursussen hield voor oud-leerlingen van de Teeken Akademie. Bourdrez was hier degene die de tekeningen voor de bouwkunde beoordeelde. Het lijkt dan ook logisch dat hij daar tekenlessen gaf. 

Per 1 juli 1873 werd Joseph Bourdrez gepensioneerd als waterstaatsopzichter. Aanvankelijk kreeg hij een pensioen van zo’n ƒ 695 per jaar. In 1876 behaagde het de koning dit op te trekken tot ƒ 1018 ’s jaars. In 1878 werd de Muntpoort in de Abdij op Rijkskosten gerestaureerd, waarbij Bourdrez nog eenmaal als opzichter optrad. De Middelburgsche Courant zag vooral nieuwbouw met gebruik van een aantal authentieke elementen zoals de pilaren, de wapenschilden van Middelburg en Zeeland en de (hier vertaalde) teksten (links) ‘Geld is de zenuw van de oorlog’ en (rechts) ‘Het goud te dienen is schandelijk’. 

Arnold Wiggers

A.L. Koster, Poort der oude Munte van Zeeland, 1880-1890. Houtgravure – Zeeuws Archief, Historisch-Topografische Atlas Middelburg nr. 339