Abraham de Landmeter timmert een kapitaal bijeen

C.L. van Sorge, Ontwerp van een Hotel op de Gemeente Domburg. Steendruk, 1865. Het door zijn zwager A. de Landmeter gebouwde Badhotel in de jaren 1865-1866 was op dit ontwerp gebaseerd – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0115

Bij de geboorte van Abraham de Landmeter in februari 1806 woonden zijn ouders Leijn de Landmeter (ca. 1775-1852) en Adriana Abrahamse (ca. 1779-1866) nog in Oostkapelle, waar ze ook geboren waren. Leijn was timmerman, wat zijn oudere broer Nicolaas (1769-1847) ook was. Mogelijk heeft Nicolaas als oudste de zaak van hun vader in Oostkapelle voortgezet. Bij zijn dood in 1847 waren er geen kinderen meer in leven en trad Abraham op als executeur testamentair. 

Leijn vestigde zich met Adriana en hun zoon Abraham, die hun enig kind zou blijven, in Middelburg. Abraham doorliep tussen 1826 en 1828 aan de Teeken Akademie drie klassen bouwkunde als primus en in 1829 was er de grote medaille als primus in de bouwkunde. Vanaf 1 januari 1832 werd hij medefirmant in de ‘Timmer-affaire’ van zijn vader, gevestigd aan de Lange Giststraat F. 176, nu Damplein 23.

Op 15 mei 1833 trad Abraham in het huwelijk met Anna van Sorge (1812-1869). Anna was de dochter van turfkruier Cornelis van Sorge en Anna Cornaaij. Dat zij de oudere zuster was van Cornelis Levinus van Sorge (1817-1893), de latere gemeentelijke bouwopzichter en tekenleraar, zou nog van pas komen. Het huwelijk van Abraham en Anna bleef kinderloos. 

In de jaren dat Leijn nog leefde, vernemen we weinig meer van Abraham dan dat hij vanaf 1838 doorlopend in kerkelijke functies binnen de Hervormde kerk werd benoemd. Begin juli 1852 verkreeg hij ‘grafruimte voor 4 kisten op de stedelijke begraafplaats’, waar nog dezelfde maand het lijk van Leijn werd bijgezet. Abraham adverteerde dat hij de zaak op dezelfde voet voort zou zetten. Moeder en zoon erfden naast roerende goederen 6 huizen met erven en wat land, welk bezit Abraham nog behoorlijk zou uitbreiden. Bij zijn overlijden bedroeg de waarde van zijn erfenis ruim ƒ 200.000.

Het lijntje met Oostkapelle-Domburg bleek nog steeds te bestaan. Het gemeentebestuur legde in 1855 de tekening en het bestek voor de te plaatsen spits op de toren van Domburg zowel in het eigen gemeentehuis als bij De Landmeter in Middelburg voor belangstellenden ter inzage. Dat zouden ze nog verschillende malen herhalen, waaronder het bestek voor de regenbak bij de kerk in 1864. Ondertussen tekende De Landmeter zelf in op verschillende aanbestedingen in Middelburg. Hem werd in 1856 voor ƒ 7236 de bouw van de stoomrijstpellerij gegund, in 1863 de vernieuwing van school G voor ƒ 2909 en het jaar daarop de heul (duiker) bij de Vlissingse poort voor ƒ 519. Bijzonder is ‘het inrichten van de voormalige geschutgieterij op de Groenmarkt tot schoollokaal voor onderwijs in de gymnastiek’, dat hij in januari 1865 aannam voor ƒ 2790. Ooit was die ruimte de refter voor de Abdijbewoners geweest en tegenwoordig fungeeert het als vergaderruimte van Provinciale Staten. 

Dan staat op 30 mei 1865 in de Middelburgsche Courant dat bij enkele inschrijving het bouwen van een hotel op de badplaats Domburg is gegund aan A. de Landmeter voor de som van ƒ 29.463. Het betrof het roemruchte Badhotel dat in 1865-1866 werd gerealiseerd. Het ontwerp was van zijn zwager de eerder genoemde Cornelis Levinus van Sorge. 
De Landmeter probeerde vanaf ongeveer zijn 60ste ook een plek in het gemeentebestuur te verwerven. Per 1 januari 1870 besloot hij zich helemaal uit de bouw terug te trekken en deed zijn zaak over aan zijn zwager Van Sorge. Helaas voor hem brachten de kiesgerechtigden (en dat waren er nog niet veel) hun stem deze jaren niet op hem uit. Zijn dood op 1 maart 1873 maakte aan verdere bestuurlijke aspiraties een einde.

Arnold Wiggers

Affiche betreffende de openbare verkoping van het Badhotel te Domburg in 1874 – Zeeuwse Bibliotheek, Collectie Affiches (Collectie Altorffer), Beeldbank Zeeland record nr. 6761