De gemeentebouwmeester Will

Ontwerp voor een gebouw bevattende kantoren voor den ijk van maten en gewichten benevens voor den waarborg van goud en zilverwerken te Middelburg. Steendruk naar een tekening van J.H. Will. Ca. 1878. In 1878 werd het Provoosthuis op de Dam Noordzijde dat hier stond afgebroken en werd dit gebouw gerealiseerd. Opening was in april 1879 – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0454

De derde generatie Will, Johan Hendrik (1843-1890) sloot in 1863 zijn opleiding bouwkunde aan de Teeken Akademie af met de grote zilveren medaille vanwege de koning als primus bouwkunde. Na zijn opleiding was hij op verschillende plaatsen onder meer in Bergen op Zoom en Wemeldinge opzichter. Dat was hij ook in 1873 toen hij Aletta de Heer trouwde, maar dan in Vlissingen bij de hagelnieuwe spoorwegen. 

In die hoedanigheid nam hij najaar 1876 zitting in een vierkoppige commissie die een voordracht voor een nieuwe gemeentebouwmeester in Middelburg moest doen. Na een ziekbed was Cornelis Krijger na 14 jaar trouwe dienst overleden. Tijdens zijn afwezigheid was Krijger vervangen door gemeenteopzichter J.C. van der Hell, die ook in de commissie zat. Dan waren er nog twee heren van buiten: F.E van Erkel uit Dordrecht en J.P. Rozendaal uit Arnhem. Belangstelling voor de functie was er voldoende volgens de Terneuzensche Courant van 2 september 1876: meer dan 30 gegadigden hadden zich aangemeld. In de raadsvergadering van 29 september moest de commissie melden dat ze er nog niet uit waren. Tijdens de raadsvergadering van 12 oktober lag dan toch een voordracht ter tafel waaruit de achttien raadsleden kiezen: Van Erkel, Van der Hell en Will. Nadat Van der Hell tweemaal weliswaar de meeste stemmen had gehaald, maar geen meerderheid, werd besloten te stemmen tussen de nummers 1 en 2: Van der Hell en Will. De laatste kreeg met 8 stemmen 1 stem meer dan Van der Hell en werd de nieuwe gemeente bouwmeester. Het verschil werd gemaakt door een ongeldige stem. We mogen hopen dat de verhouding tussen gemeente bouwmeester en gemeenteopzichter niet onder deze stemming heeft geleden …

Het traktement (of zoals het ook nog werd genoemd: jaarwedde) bedroeg ƒ 1600, evenveel als de burgemeester ontving, wat wel geen voltijdsbaan zal zijn geweest. De gemeenteopzichter stond jaarlijks voor ƒ 1500 in de boeken. De gemeentesecretaris ontving ƒ 2000 en was daarmee de bestbetaalde gemeentelijke ambtenaar. Voor 1882 hadden burgemeester en wethouders een verhoging tot ƒ 2000 van het jaargeld voor de gemeentebouwmeester op de begroting gezet om hem daarmee op het niveau van de directeur van de gasfabriek te brengen.

Raadslid Snijders was het hier niet mee eens. Dit zou de titularis een verkeerd signaal geven, als werd hij beloond. Snijders betoogde dat Will onbehoorlijk met zijn ondergeschikten omging, inwoners onheus bejegende, niet correct met aannemers omging en zijn ontwerpen en toezicht dringend verbetering benodigden. Hij vond hem niet onafhankelijk genoeg, waardoor de gemeente niet de kwaliteit kreeg waar naar gestreefd moest worden. Tenslotte betichtte hij Will ook nog van ‘beunhazerij: hij deed karweitjes voor derden. ‘Ik heb mij bij de benoeming van J.H. Will tot gemeentelijk bouwmeester schromelijk vergist, zo sprak hij. De verhoging ging desalniettemin toch door.

Van Will is onder meer het ontwerp van het Tentoonstellingsgebouw op het terrein van het Schuttershof uit 1887. Bij de opening kreeg hij veel lof toegezwaaid over het ontwerp, waarbij naar buitenlandse voorbeelden was gekeken. Dat het gebouw uiteindelijk niet voldeed lag gedeeltelijk aan de uitvoering (lekkende ramen), maar nog meer aan een gebrekkige programmering. 

Met Johan Hendrik Will kwam de reeks bouwkundigen van de familie Will tot een einde: zijn zoon George Jacob werd bloemist te Terneuzen.

Arnold Wiggers

Foto J. Bitter, Dam (Noordzijde) 37 (met Simca 1300/1500), 1976-03-09 – ZB Beeldbank Zeeland recordnr 65959
Foto H. Roelse, Dam Noordzijde met links het Provoosthuis (dubbele pand) en rechts het Huis St. Jan (nu Dam 39), ca. 1870 – ZB Beeldbank Zeeland recordnr. 550