Tekenen naar pleister

Meters onder de grond in het depot van het Zeeuws Museum aan de Balans in Middelburg, achter dikke stalen deuren, staan en liggen meerdere gipsen koppen en bustes, waaronder een gehelmde klassieke soldaat, een mannenkop en vlak daarbij het hoofd van een fraai gelokte dame. Ze zijn het restant van een verzameling van 60 gipsen beelden, die in 1893 door de Teeken Akademie aan het Zeeuws Genootschap werden gegeven. Het betrof afgietsels van belangrijke sculpturen uit de oudheid en de renaissance, waaronder een vijftal grote, zoals die van de Sabijnse Maagdenroof. Het Genootschap had immers sinds 1888 een groot gebouw in de Wagenaarstraat, waar toen nog plek genoeg was voor zo’n grote collectie.

De gips- of pleisterbeelden waren door de Teeken Akademie aangeschaft als lesmateriaal. Op zijn minst zijn er 158 stuks pleister geweest die werden nagetekend. Begonnen werd met de anatomische modellen van ledematen, die het grootste deel van de collectie uitmaakten.

Op de foto staat rechtsachter een buste van koning Willem I, die geen eigendom van de Teeken Akademie is geweest, maar in 1819 door A.J.C. de Lampsins aan het Genootschap is geschonken. Dat de koningsbuste bij de andere beelden wordt bewaard, is zo gek nog niet: tot 1840 woonden Genootschap en Teeken Akademie samen in het Musaeum Medioburgensis en kan de buste wel eens oefenmateriaal zijn geweest.

Het tekenonderwijs in West-Europa was in de tweede helft van de achttiende eeuw in grote lijnen overal op de dezelfde manier opgebouwd. Ook in Middelburg werd begonnen met het tekenen ‘naar prent’, dan ‘naar pleister’ en tenslotte ‘naar levend model’.

Het tekenen ‘naar prent’ begon met de grondbeginselen van tekenen: de lijnvoering en schaduwwerking. Perspectief, vlakverdeling en compositieleer maakten ook onderdeel van de basisopleiding uit. Het onderwijs op de academies was geconcentreerd op het menselijk lichaam. In de laagste klas ‘naar prent’ werd op prenten van lichaamsdelen geoefend met rood krijt. Deze prenten waren ruim voorhanden in de school, zowel gebundeld als los. Hoe verder de leerling vorderde, hoe ingewikkelder de prenten werden. In de hogere klassen ‘naar prent’ werden ook schilderijen als voorbeeld gebruikt. De Akademie beschikte door schenking over een aantal schilderstukken, waaronder niet de minste, zoals een Hobbema.

Had de leerling het tekenen ‘naar prent’ onder de knie, dan werd hij gepromoveerd ‘naar pleister’. Het tekenen van driedimensionaal object vergt meer en andere kennis en kunde dan tekenen naar een plat vlak. Waren ook deze vaardigheden onder de knie, dan was in feite de opleiding afgerond. De tekenaar werd hiermee geacht de bekwaamheid van een meester te hebben. Daarmee kon hij weliswaar ook toegelaten worden tot het tekenen ‘naar levend model’, maar in de praktijk bleef dit voorbehouden aan wat we tegenwoordig (gevestigde en aankomende) beroepskunstenaars en serieuze liefhebbers zouden noemen.

Het pleisterwerk, inclusief de buste van koning Willem I, wordt in het Zeeuws Museum bewaard onder het nummer G2855