Kunstschilder Levinus Petrus van Oppen

In zijn in 1941 verschenen Monumenten van Middelburg beschrijft W.S. Unger bijzondere woonhuizen, ook die in mei 1940 verloren gingen. Dam 39 bleef gespaard. Hij noteerde dat in het interieur in Lodewijk XVI-stijl in de voorkamer drie geschilderde behangsels en een bovendeurstuk hingen. Op een behangsel daarvan ontwaarde hij ‘een deel der signatuur: (L) v(an) Opp(e) …’. In de literatuur wordt dat geïnterpreteerd als Levinus Petrus van Oppen (1764-1831) wat gezien de toepassing van die stijl tussen ongeveer 1770 en 1800 goed mogelijk is. Hij zal ook zeker een deel van zijn schilderopleiding bij zijn vader Paulus en bij Thomas Gaal in hun behangselfabriek hebben gehad en daar behangsels hebben gemaakt. 

Bij het RKD worden alle drie behangselschilderingen en het bovendeurstuk aan Levinus van Oppen toegeschreven. Het betreffen allemaal werken in olieverf op doek:

-Winterlandschap met ijsvermaak (hoogte 290 cm x breedte 177,5 cm)

-Rivierlandschap bij maanlicht (hoogte 290 cm x breedte 177,5 cm)

-Rivierlandschap bij avond (hoogte 290 cm x breedte 398 cm)

Forse doeken die in de betimmering zijn opgenomen. Ook het bovendeurstuk is onderdeel van de totale wandbekleding. Het is een schilderij in grijs en zwart en is een klassieke offerscene. Toch altijd nog een stuk van ruim een meter bij 79 cm. Alle doeken maken onderdeel uit van het huis Dam 39 en zijn privébezit. 

In openbare Zeeuwse verzamelingen zitten geen werken van Levinus Petrus van Oppen. Werk dat er toch in redelijke mate geweest moet zijn. Zowel op de door de Teeken Akademie georganiseerde tentoonstelling van 1822 als van 1828 hingen er 3 schilderijen van hem. 

In de catalogus van 1822 waren dat:

-Eene kermis in een modernen smaak, op een bebouwd marktplein

-Gezigt van de Ruïne van den Portus Triumphalis van Titus, binnen Rome

-Een Italiaansch Bosch, aan eene Rivier

In 1828 werden de volgende werken geëxposeerd:

-Een boschrijk Landschap met een Steenen Brug over een Rivier

-Een Italiaansche Groenmarkt, vol gewoel

-Een Gezigt in den Morgenstond op het dorp Neder-Hemert, gelegen in den Bommelerwaard

Wat opvalt is dat 3 schilderijen een Italiaans onderwerp hebben. Op beide tentoonstellingen hingen enkele andere werken met een dergelijk onderwerp, maar die waren zonder uitzondering naar een voorbeeld, zo vermeldden de catalogi. Van Levinus Petrus van Noppen is niet bekend dat hij reizen naar Italië heeft gemaakt. Zijn Italiaanse landschappen zullen geïnspireerd zijn door werken van anderen die hij gezien heeft. 

Ook deed Van Oppen telkens met 1 schilderij mee aan de tentoonstellingen van levende meesters in Amsterdam (1822), Gent (1823) en Haarlem (1825). Waarom bij zijn inzending voor Amsterdam in de catalogus genoteerd staat dat Van Oppen uit Dordrecht kwam, is onbekend. Dat hij dat jaar daar gewerkt heeft zoals beweerd wordt, lijkt onwaarschijnlijk. Zowel het werk dat in Gent hing als dat te Haarlem te zien was hadden scènes uit het leven van Christus tot onderwerp. In 2013 zijn 2 panelen op een veiling aangeboden die qua thema goed deze schilderijen geweest zouden kunnen zijn, doch qua formaat veel te groot waren. 

Arnold Wiggers

Levinus Petrus van Oppen (1764-1731), Winterlandschap met ijsvermaak (hoogte 290 cm x breedte 177,5 cm). Behangselschildering, olieverf op doek – Particulier bezit
Levinus Petrus van Oppen (1764-1731), Offerscène. Bovendeurstuk (ca. 100 x 80 cm), olieverf op doek – Particulier bezit

Logementhouder Levinus Petrus van Oppen

De gevel en kelder van het Huis van Domburg aan de Grote Markt, hoek Korte Gortstraat (wijk I, nr. 1), circa 1800. Afgebroken in 1833. Gewassen tekening – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0708

Het lijkt erop dat zo rond 1775 de Middelburgse bovenlaag wat geld te besteden had. Wie naar boven kijkt, ziet op de lijstgevels nogal eens een jaartal in de buurt van dat jaar prijken. Dat duidt eerder op een verbouwing dan op nieuwbouw. Niet gek dat daar ook verfraaiing aan het interieur bij kwam, uiteraard naar de laatste mode. De behangselateliers van Johannes Piepers, Thomas Gaal en Paulus van Oppen zullen hun handen vol hebben gehad. In deze sfeer werd het Teeken Collegie in 1778 in het leven geroepen. Thomas Gaal droeg als intekenaar financieel bij, werd tekenleraar en kreeg een bestuurlijke functie. De naam Piepers zien we de eerste jaren niet terug bij wat sinds 1784 Teeken Akademie heet, maar Van Oppen wel. Paulus van Oppen gaf zijn zoon Levinus Petrus als leerling op. Hij zou kunstschilder en logementhouder worden. Het lexicon van Scheen noemt Gaal en Van Oppen sr. en jr. compagnons.

Erg veel is over Levinus Petrus niet bekend en van dat weinige is niet alles juist. Wat wel klopt is dat hij in 1792 de primus in het tekenen naar het mannelijk naakt model werd, wat hem een medaille van de Teeken Akademie opleverde. Het levenslicht zag hij naar eigen zeggen in de volkstelling van 1812 op 16 juli 1764. Dat zou dan op de Grote Markt geweest moeten zijn, waar zijn vader op de hoek van de Korte Gortstraat in het Huis van Domburg (wijk I, nr. 1) sinds 1757 een herberg dreef. Sinds 1764 was het grote pand in eigendom en mogelijk was er ruimte om naast het onderbrengen van gasten ook geschilderde behangsels te fabriceren. Dat na de dood van Paulus in september 1779 Levinus het logement overnam, lijkt gezien zijn leeftijd (15) onwaarschijnlijk, maar het bleef in de familie. Op 15 mei 1794 trad hij in het huwelijk met de Zierikzeese Ida Jansen, die in het Huis van Domburg hun 7 kinderen ter wereld bracht. 

De combinatie kunstschilder / behangselfabrikant en logementhouder in het Huis van Domburg is mogelijk niet zo vreemd. Hoewel logementhouder en herbergier (en dan in de zin van kroegbaas) in de akten door elkaar gebruikt worden, kunnen het twee te onderscheiden activiteiten in hetzelfde pand geweest zijn. Kijkend naar een tekening uit 1800 van het pand ontstaat het beeld van een logement (en schildersatelier) in het huis achter de linker voordeur en in de kelder met eigen deur aan de rechterkant een gelagkamer (kroeg). Daar kwam na een verbouwing een einde aan, mogelijk in 1812. De site ‘Middelburg dronk’ meldt dat in dat jaar Levinus Petrus de exploitatie overdeed aan caféhouder Johannes van den Heuvel en noteert daar het adres wijk I nr. 2 bij, wat goed het pand links van het Hotel du Dombourg kan zijn geweest. Van Oppen bleef tot aan zijn dood logementhouder in het pand Grote Markt wijk I nr. 1. In juni 1822 streek de Rotterdamse kunsthandelaar W.J. van Oosterzee er met zijn handel in ‘Schilder- en Teekenbehoeften’ neer en nog in de zomer van 1830 pakte de Rotterdammer H. Chastel, kleermaker en lakenverkoper, er zijn handel uit. 

De literatuur vermeldt 1837 als sterfjaar, mogelijk door een leesfout van een 7 voor een 1 door Scheen. Levinus Petrus van Oppen stierf op 19 juni 1831, waarbij in de akte aangetekend staat dat hij logementhouder in wijk I nr. 1 is. Gek genoeg komt hij in geen akte voor als schilder. De erfgenamen besloten het pand op de Grote Markt te veilen, wat in 1833 resulteerde in afbraak door de nieuwe eigenaar, waarmee een stukje middeleeuwen uit het straatbeeld verdween.

Arnold Wiggers

L.J. Dhaenens, Het Huis van Domburg te Middelburg zoo als het was ten jare 1832. Afgetekend met de chambre obscure (camera obscura) – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0710

Vondst van een ‘mislukte’ prijspenning 

De door KZGW verworven penning van 1790

We dachten dat alles over de prijspenningen van de Teeken Akademie wel bekend was. Onterecht. Laten we het nog eens op een rijtje zetten. 

In de jaren 1787, 1788 en 1789 werden in feite unieke exemplaren uitgereikt, die alle geënt waren op het ‘Vernuft en Vlijt’ zinnebeeld zoals dat voorin de prijsboeken als lakzegel voorkomt. De maker was Johan Werner Gericke (ca 1745-1801) docent boetseren en dirigerend lid. Hij werd met tekenleraar en medebestuurder Jacobus Perkois door het bestuur opgedragen te onderzoeken wat het maken van stempels en het slaan van gouden en zilveren penningen zou gaan kosten. Ze kwamen uit bij de medailleur George (Joris) Kockers (Rotterdam 1757-Den Haag 1822) die aan de Zeeuwse Munt als stempelsnijder was verbonden. Op 27 april 1790 liet Kockers weten dat de stempels gesneden waren, maar nog geen vuurproef doorstaan hadden. Toen dit een dag later gebeurde, raakten de stempels beschadigd, ‘zoodat de daarmede geslagen penning begrijpelijkerwijze niet fraai was uitgevallen, maar toch niet zóó erg, of hij kon nog wel worden gebruikt’. De zilveren penning werd verguld en Jan Baptist Ham kreeg hem uitgereikt. Kockers maakte nieuwe stempels die in maart 1791 werden goedgekeurd op basis van een koperen proefpenning. Vanaf nu werd de bekende penning uitgereikt, die op de Zeeuwse Munt werd geslagen door Petronella Slob, de weduwe van muntmeester Martinus Holtzhey jr.

In de literatuur lijkt het of Kockers pas in 1792 aan de Munt werd verbonden. In dat jaar werd hij de titulaire stempelsnijder als opvolger van Johan Matthias Holtzhey, (oomzegger en) neef van de muntmeesters Martinus Holtzhey sr. en jr. Uit het Statenarchief blijkt dat hij al per 1 oktober 1788 tot diens adjunct benoemd was, na al op de Munt werkzaam te zijn geweest als ‘ijzersnijder’, wat duidt op een aanstelling als stempelmakersknecht. 

De penning van 1791 is beschreven in het standaardwerk, Beschrijving van Nederlandsche historie-penningen, ten vervolge op het werk van mr. Gerard van Loon dl. 7, Amsterdam 1862. Daar vinden we ook een variant met een kleinere zonnebal en zonder de naam van de stempelsnijder. Die staat op de keerzijde onder de krans met de initialen ‘I.P.’ en I. v. C. Dir: [ecteuren]. ‘Daar deze penning slechts als unicum in lood bekend is, kan het stuk niet anders dan een afgekeurde proef zijn geweest’, meende De Man, de [anonieme] schrijvers aanhalend. 

En dan nu de vondst. Op Marktplaats was een tinnen prijspenning van de Teeken Akademie te koop (gekocht door het KZGW). Een niet zo’n fraai exemplaar en ook geen edelmetaal, wat de vraagprijs bescheiden hield. De overeenkomst met de beschrijving van de loden penning was frappant, want ook deze heeft de naam Kockers en de initialen op de keerzijde. Dat maakt het aannemelijk dat de loden en ook deze tinnen afslagen van de oorspronkelijke, beschadigde stempels van 1790 zijn. Het stadswapen van Middelburg is nauwelijks te onderscheiden. De initialen zijn volgens ons niet goed gelezen: I.P. is natuurlijk Jacobus Perkois en in de andere directeur wilde men wellicht graag een Van Citters in zien, maar een I (of J, want die letter werd nooit gebruikt) van Citters is nooit dirigerend lid geweest. Naar onze mening staat er I. W. G en dat snijdt pas echt hout: Jacobus Perkois en Johan Werner Gericke waren de directeuren, belast met het toezicht op de stempels.

Arnold Wiggers

Met dank aan Rien Sanderse (Conservator Munten en penningen van het KZGW)

Citaten uit: Marie G.A. de Man, De prijspenningen van de voormalige Teeken-Academie te Middelburrg. In: Archief, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, jrg. 1921

De penning van 1791 – Zeeuws Museum, Collectie KZGW GM1623

Slagers, timmerlieden en schilders 

Advertentie uit de Middelburgsche Courant, 08-08-1840 – Krantenbank Zeeland

Bij zijn huwelijk in Goes in april 1797 met Anna Sijbel (1775-1811) was Engel Sloover (1776-1853) een timmermansknecht; bij de volkstelling in november van hetzelfde jaar slachter. Daarmee trad hij in het voetspoor van zijn voorgeslacht en ook in de generaties na hem zouden slagers zijn. Slager Sloover aan de Opril in Goes sloot zijn zaak eind 1970. Timmerlieden en schilders waren er ook. Zoon Hendrik (1800-1832) kwam in Middelburg terecht als timmerknecht en kreeg in 1821 de aanmoedigingsprijs in de 2e klas bouwkunde van de Teeken Akademie. Hendrik werd in 1828 bij zijn regiment in Goes verwacht, doch meldde zich niet. In 1830 is hij dan toch onder de wapenen en ingedeeld bij de Zeeuwse mobiele schutterij, waaruit hij om gezondheidsredenen (bloedspuwing) al snel ontslagen werd. Terug in Middelburg volgde in augustus 1832 een opname in het Gasthuis (‘het water’) en in september kwam hij te overlijden.

Zijn broer Pieter Sloover (1801-1858) volgde lessen aan de in 1819 door het Departement Goes van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen aldaar in het leven geroepen Tekenschool. Aan het eind van het eerste seizoen, in april 1820 ontving hij de ereprijs in de 2e klas en een jaar later die in de 1e klas, ‘naar het menselijk beeld’. Ook Pieter Sloover trok naar Middelburg waar hij in 1824 de hoogzwangere Pieternella Duivenee (ca. 1802-1879) huwde. In 1834 adverteerde hij trots dat hij een eigen ‘Schilders-affaire’ in de Lange St. Pieterstraat F 43 opende. Hij komt verder voor als schilder, vergulder en lijstenmaker, later op de Wal B 99. In 1992 stond er een oproep in De Wete van de Heemkundige Kring Walcheren om informatie over Pieter Sloover naar aanleiding van een (niet afgebeeld) schilderij uit 1845, mogelijk een schoorsteenstuk. Naast met de grove kwast heeft hij dus ook met het penseel gewerkt. 

Sloover had nog een bron van inkomsten en blijkbaar een lucratieve. Een zekere H. Morhange had een ‘Echt Geheim Middel’ tegen wandluizen, niet giftig voor mensen, zonder schade veroorzakend aan meubelen en zonder reuk. Voor het eerst zien we hem in de krant in 1834. In 1839 was hij terug met zijn inmiddels naar eigen zeggen door Z.M. de Koning geoctrooieerde methode. Hij vestigde een depot bij Sloover, die hij instrueerde hoe de apparatuur en het middel moest gebruiken. Sloover verwierf het octrooi op de verkoop van het middel in Zeeland en verzette zich met advertenties in de krant tegen inbreuk erop. In de Middelburgsche Courant van 12 juni 1858 berichte (dan) Wed. P. Sloover dat haar man ‘na een langdurig en smartvol lijden’ was overleden. Of het ‘product’ met het ziekteproces iets van doen had? Met hun enig kind, zoon Karel, zette ze de zaak voort. Nog in 1865 adverteerde Karel -sinds 1859 enig firmant- met de wandluizenbestrijding. 

Karel (1826-1879) volgde het winterseizoen lessen aan de Teeken Akademie. In 1841 (3e klas) en 1843 (2e klas) werd hij onderscheiden voor het tekenen naar prent en in 1845 was hij primus in de 2e klas naar pleister. Hij huwde Cornelia Johanna Jacoba Prince (1825-1913), met wie hij 9 kinderen kreeg, onder wie schilders en timmerlieden. En Karel (1860-?), die in 1885 vastzat vanwege geweldpleging en in 1886 en 1887 voor openbare dronkenschap. Getrouwd en wel, vader van een aantal kinderen, verkoos hij het zeegat…

Arnold Wiggers

Blik op de Wal (Middelburg) vanaf Koorkerkhof, ca. 1935. De straat is gedecoreerd ter ere van de verjaardag van koningin Wilhelmina op 31 augustus. De firma Sloover was in deze straat op B 99 (40) gehuisvest – Beeldbank Zeeland recordnr. 73273

De familie Roelse

Kaart van de buitenplaats Het huis te Molenbaix onder de gemeente Grijpskerke, aankomende den heer C. Vis, 1:2000, door K. Roelse Lz Cornelis Vis (1788-1853) was griffier van de Staten van Zeeland en eerste voorzitter van de ZLM – Zeeuws Archief, Polder Walcheren 1511-1870, nr. 2710

Nogal wat generaties Roelse zijn verbonden geweest aan de polder Walcheren. Zo was Louris Willem Roelse (1767-1847) ondercommies in de Vijfambachten. Hij woonde met zijn vrouw Maria Stephanus[dochter] Gabrielse (ca. 1769-1847) in Westkapelle waar ook hun zonen Stephanus Roelse (1794-1860) en Kornelis Roelse (ca. 1809- 1844) werden geboren. Beide zonen zouden ambtenaar bij de polder Walcheren worden. Hun werk voor de polder zal betekend hebben dat ze kaarten niet alleen konden lezen, maar ook tekenen. Kornelis heeft les gevolgd aan de Teeken Akademie. Hij ontving in 1826 een prijs als primus in de 2e afdeling van de 3e klas naar prent. Het jaar erop kreeg hij een aanmoedigingsprijs in de 3e klas, wat gezien moet worden als een troostprijs voor de tweede uit een klas die op een haar na de hoofdprijs heeft gemist. Van zijn oudere broer Stephanus zijn dan wel geen vermeldingen bekend, het lijkt logisch dat hij lessen heeft gevolgd. 

Stephanus huwde in januari 1815 Clara Huibregtsen (ca. 1793-1860). Toen het echtpaar rond 1821 van Vlissingen naar Middelburg verhuisde, was geen van hun 4 kinderen meer in leven. Van de negen zwangerschappen die volgden, eindigden er 3 met de geboorte van een levenloos zoontje en twee kinderen stierven na enkele maanden. Drie dochters en een zoon, werden volwassen. Stephanus Roelse werd in 1859 bij de oprichting van de Middelburgsche Maatschappij van Stoomvaart, die driemaal per week een dienst op Rotterdam onderhield, in de driekoppige directie benoemd. Al een jaar later kwam hij te overlijden. Zoon Lourus Willem (1832-1885) trad in meerdere opzichten vaders voetsporen. In elk geval volgde hij lessen aan de Teeken Akademie, want in 1847 werd hij primus in de 5e (laagste) klas bouwkunde. Tot landmeter werd hij beëdigd in 1849 en zo klom hij verder op tot opzichter in algemene dienst van de polder Walcheren. In augustus 1870 nam hij ontslag en werd directeur bij de stoomvaartmaatschappij waar zijn vader aan de wieg had gestaan. Het huwelijk met Maatje den Haan (1847-1904) zou kinderloos blijven.

Kornelis Roelse trouwde op de eerste dag van april 1830 met Pieternella Johanna Cramer (ca. 1810-1884). Ook in dit gezin woonachtig in Vrouwenpolder en later in Zanddijk-Buiten, was de kindersterfte hoog: van de 8 kinderen stierven er 4 als zuigeling. Hendrik Hermanus (1831-1872) koos een andere richting dan zijn vader. Hij volgde lessen aan de Teeken Akademie en werd in 1849 primus in de 2e klas en in 1851 primus in de 1e klas naar pleister. Daarmee was zijn tekenopleiding voltooid. Een bewijs voor zijn tekentalent is een geaquarelleerd zeegezicht met schepen, dat zich in privébezit bevindt. Toch werd dit niet de richting waar hij roem mee zou verwerven. Hij legde zich in 1852 toe op de fotografie, die zich sinds de uitvinding van Nièpce in 1826, sterk ontwikkeld had. Halverwege de 19e eeuw was het maken van daguerreotypieën vooral voor portretten zover ontwikkeld, dat Roelse na de techniek onder de knie te hebben gekregen, aan de Dam Zuidzijde een eigen atelier kon openen. Hij zou de eerste zijn in Middelburg die in de fotografie zijn middel van bestaan vond. Later toen er met negatieven werd gewerkt, kon hij van een opname meerdere afdrukken maken en verkopen. Regelmatig legde hij activiteiten vast en stelde hij zijn camera op voor bekende gebouwen in Middelburg, waaronder verschillende die de afbraakwoede uit de 19e eeuw niet overleefden. Dankzij Hendrik Hermanus Roelse hebben we daar de foto’s nog van.

Arnold Wiggers

Foto H.H. Roelse, Gezicht op de Rouaansekaai te Middelburg met een afgemeerde raderboot van de Middelburgsche Maatschappij van Stoomvaart, ca. 1860 – Zeeuws Archief, HTAM nr. F-12
Foto H.H. Roelse, Werkzaamheden aan de kademuur ter hoogte van Dam Zuidzijde, ca. 1870. De foto moet van voor 1872 zijn, het sterfjaar van Roelse. Het werk voor het droogdok startte in 1875 – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-2344-2 (onderdeel van een album).

Stadstekenaar op het Molenwater

Arian Van Dijk, Zicht vanaf de veste richting Molenwaterpark, 09-03-2024

Een adres vinden op het Molenwater in Middelburg lijkt een peulenschil. Dat is het ook, voor wie weet hoe de nummering loopt. Op de stadsplattegrond van 1873, getekend na de aanleg van het Kanaal door Walcheren, is de Zuidsingel de Zuidsingel, maar de naam Molenwater staat alleen vermeld voor de straatwand met Burgerweeshuis tussen Koepoortstraat en Koepoort. Hoewel er een hele huizenrij stond om de hoek van de Noorpoortstraat waar nu het Molenwater begint te nummeren, draagt die op deze kaart geen straatnaam. De gracht daar was al gedempt en dat stuk werd wel aangeduid als Korte Heerengracht. Ook het ‘echte’ Molenwater was toentertijd eigenlijk al zo goed als zonder water: de muziektent stond er en het exercitieterrein was aangelegd. De noordkant kende wat kleine huizen, het 18e -eeuwse pakhuis en de toenmalige schouwburg. De gasfabriek en nog wat industrie zouden er verrijzen en aan het eind van de 19e eeuw een imposante rij aan herenhuizen.

De nummering loopt tegenwoordig vanaf de huisartsenpraktijk De Vleugelnoot (47) op tot 99 van de Schouwburg en dan 2 nummers voor de Koepoort (101 en 103). Vervolgens beginnen met een haakse hoek de nummers 105 tot en met 137. Een van de weinige pandjes met een even nummer (de Watertoren heeft 2a en de voormalige Militaire School nummer 4) zou snackbar het Smulhoekje kunnen zijn. Maar nee, wie een postadres zoekt, komt uit op Koepoortlaan 3 en is daarmee het enige adres aan deze laan! Op de tekening van stadstekenaar Arian van Dijk staat het metalen gebouwtje uit 2003, de opvolger van het houten ‘frietkot’ uit 1971 (1968 zeggen ze zelf op de website). Friet werd er in de buurt van de Schouwburg en Miniatuur Walcheren trouwens al ver voor 1968 verkocht. 

Links op de tekening de (ongeveer) blinde muur van Molenwater 105, waar tot in de vroege jaren ’70 nummer 103 tegenaan stond. Dat wat lagere pand brandde op de Eerste Kerstdag 1970 af, waarna het opgeruimd is. Het nummer werd (vermoed ik) na de restauratie van de Koepoort in 2018 aan een van de twee appartementen gegeven, die toen in het monument werden gecreëerd.

Hoek Molenwater / Nieuwe Oostersestraat te Middelburg. Het pand Molenwater 103 werd op 25 december 1970 door brand verwoest. Foto: maker onbekend – Beeldbank Zeeland recordnr. 123791

Op de originele invalshoek van de tekening van de stadstekenaar op de achterkanten van dit stukje Molenwater staat uiterst links de donkere zijkant van nr. 111. Ooit was dit een kaatsbaan en later het woonhuis van Johan Pieter Bourjé (1774-1834), succesvol leerling van de Teeken Akdemie. Uit de overgeleverde tekeningen in het Zeeuws Museum lijkt het dat hij een vanaf 1788 de lessen heeft gevolgd, mogelijk ook als prijswinnaar. Gegevens daarover ontbreken. Wel dat hij in 1793 de primus naar naakt levend model werd. Het schilderen heeft hij van Pieter Gaal (1769-1819) geleerd. Zelf prijswinnaar en dirigerend lid van de Teeken Akademie, zal hij de schilderlessen toch thuis verzorgd. Van Bourjé is een gezicht op het Molenwater, wat hij vanuit de woonkamer kan hebben gemaakt. Deze kunstenaar en wetenschapper in enkele zinnen schetsen, doet hem te kort. Wie hem nader wil leren kennen: hij heeft een sympathieke biografie in de serie Zeeuws Katernen van de hand van oud-voorzitter Albert Meijer uit 1992, met als hoofdtitel Frappante gelijkenissen.

Arnold Wiggers

J.P. Bourjé, Gezicht van het Molenwater te Middelburg, getekend vanuit Molenwater 111, 1802. Gewassen tekening in kleur, 44,5 x 60 cm – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-2445

De jongens Hertogs

Middelburgsche Courant, 04-01-1868 – Krantenbank Zeeland

Op 30 december 1830 na het middageten toog stadsvroedvrouw Margaretha Hardijzer naar het Stadhuis om aangifte te doen van een geboorte. De dag ervoor had ze in de Bellinkstraat een gezonde jongen op de wereld helpen zetten. Met het kind en de moeder, Suzanna de Graaf (1798-1884), ging het goed. De vader? Die was onbekend, dus vandaar hààr gang naar de burgerlijke stand. Het kind werd Cornelis Adrianus genoemd. Ze had gezelschap van schoenmaker Cornelis de Graaf, de grootvader van het kind en van Martinus Hertogs. Wat deed deze in 1806 in Bergen op Zoom katholiek gedoopte bakkersknecht hier? Temeer daar bleek, toen de akte opgesteld en voorgelezen was, dat hij niet kon schrijven. 

Huwelijksakte Martinus Hertogs en Suzanna de Graaf, 02-08-1832. Detail – Zeeuws Archief, Zeeuwen Gezocht

Martinus stond op 2 augustus 1832 weer voor de ambtenaar, nu om met Suzanna de Graaf te trouwen. De aap komt dan uit de mouw: gezamenlijk verklaarden ze dat Cornelis Adrianus hun natuurlijk kind was. Wat zou een eerder huwelijk in de weg hebben gestaan? Suzanna was bij de geboorte van de zoon 32 en Martinus 24. Meerderjarig werd je bij 25, dus had hij toestemming van zijn ouders nodig. Zijn vader was in 1810 overleden. Mogelijk was zijn moeder daarna uit beeld geraakt. Ook de verwarring van voornamen, Adriana bij de doop en Johanna Koolen in de memorie van successie in 1810, kan er voor gezorgd hebben dat ze zoekgeraakt is in de administratie. Hoe dan ook, er moest in 1832 nog een koninklijke goedkeuring aan te pas komen om dispensatie te krijgen voor het ontbreken van een toestemming of een bewijs van overlijden van zijn moeder. En nu staat er wel een handtekening van Martinus onder!

Na Cornelis Adrianus (1830-1901) volgden Adriaan Anthonij (1833-1909), Pieter Franciscus (1835-1891), Levinus Dirk (1838-1911) en 3 jonggestorven kinderen. Vader Martinus Hertogs klom van bakkersknecht op tot beëdigt koolmeter (meter door schatting van de hoeveelheid steenkool). Moeder Suzanna die bij haar huwelijk nog als naaister te boek stond, moet al snel daarna als kamerbehangster in hun huis aan de Turfkaai een eigen zaak begonnen zijn, die ze in 1868 overdroeg aan haar jongste zoon Levinus Dirk. Deze had zijn opleiding aan de Teeken Akademie gevolgd, waar hij in 1855, 1861 (niet in Om prijs en plaats) en 1864 onderscheiden werd. Hoewel hij bij zijn huwelijk in 1866 met Johanna Huyssoon nog kamerbehanger was, verlegde hij zijn werkzaamheden naar vooral bedden en matrassen. 

De broer boven hem, Pieter Franciscus, volgde ook lessen aan de Teeken Akademie en werd in 1857 en 1858 onderscheiden. Hij zou daarna al snel naar Rotterdam verhuizen, waar hij als timmerman de kost verdiende. Adriaan Anthonij, de tweede zoon, werd in 1850 naar ornament onderscheiden en een jaar later primus in de 5e klas bouwkunde. In 1857 huwde deze schrijnwerker (meubelmaker) Jacomijna Blom (1835- Leiden 1883) en het stel beproefde zijn geluk in Rotterdam. Daar werden 2 kinderen geboren, waarna ze in 1866 weer naar Middelburg teruggingen. Een triest jaar: niet alleen hun zoontje stierf, ook het in juni geboren dochtertje. De daarna geboren 2 meisjes zouden niet volwassen worden. In 1877 ging het echtpaar uit elkaar. Adriaan Anthonij hertrouwde in 1878 Maria Louisa Tapper (1848-1924) met wie hij nog 7 kinderen kreeg, waarvan de laatste in 1890. Of Cornelis Adrianus, de oudste broer, lessen aan de Teeken Akademie gevolgd heeft, is onbekend. Hij zou als ambtenaar de kost voor zijn gezin verdienen. 

Arnold Wiggers

Onder meer op Turfkaai 15 en 21 hebben leden van de familie Hertogs in de 19e eeuw gewoond – Beeldbank Zeeland (ZB Bibliotheek van Zeeland) recordnr. 14873

Dordrecht – Middelburg

Abraham van Strij (1753-1826) naar Meindert Hobbema, Landschap met meertje en enkele boerderijen (naar A Stormy Landscape) (1800). Aquarel – Privécollectie (VS)
Abraham van Strij (1753-1826) naar Meindert Hobbema, Landschap met meertje en enkele boerderijen (naar A Stormy Landscape) (1800). Aquarel – Privécollectie (VS)

Het Dordrechts Museum heeft nog tot 1 september de tentoonstelling ‘Gebroeders Van Strij. Van schets tot schilderij – 250 jaar Pictura’ (www.dordrechtsmuseum.nl). Als bijzondere nevenactiviteit wordt in de geest van de oprichters van Pictura een aantal kunstschouwen georganiseerd. Conservator Sander Paarlberg stimuleert met gloedvolle betogen de ca. 20 deelnemers om goed te kijken naar de tekeningen uit de beginperiode van Pictura, die hij op verantwoorde wijze van hand tot hand laat gaan. 

Het Teekengenootschap Pictura werd in de herfst van 1774 opgericht, waarmee het 4 jaar ouder is dan de Teeken Akademie. Pictura is een genootschap dat oorspronkelijk makers en verzamelaars bijeenbracht om eigen of verworven werken te ‘schouwen’, dus (laten) zien en bepraten. Later ontwikkelde het zich tot een kunstenaarsvereniging, waar ook teken- en schilderlessen werden gegeven. Het tekenen naar model vindt nog steeds plaats. De Teeken Akademie werd opgericht om jongens te scholen om zo de kwaliteit van artistiek en toegepast werk te verhogen. Na een voltooide scholing (naar prent en pleister) werd naar model getekend, waar in 1840 een einde aan kwam. Het schilderen is aan de academie nooit onderwezen. Talenten gingen vooral naar de academie in Antwerpen.

De tentoonstelling toont vooral werk van de gebroeders Abraham (1753-1826) en Jacob (1756-1815) van Strij en dan vaak de combinatie tekening en het uiteindelijke resultaat in olieverf. Academiewerk is ook te zien, wat een beeld schetst hoe het ook in Middelburg geweest zou kunnen zijn. En er is een link met de Teeken Akademie: een aquarel van Abraham van Strij, getiteld ‘Landschap met meertje en enkele boerderijen’. Het meet 47,5 bij 61 cm en is gesigneerd en gedateerd 1800. Op de achterkant staat: ‘Na het Origineele Schilderij van M. Hobbema … 4 Aug 1800. Het genoemde Schilderij is berustende in het Museum of Teeken Akademie te Middelburg in Zeeland’. De Hobbema was in 1787 ontvangen als geschenk van Jacob Boogaard (Bogerd) met de bedoeling dat het als oefenmateriaal gebruikt zou worden. Secretaris Herklots wist in 1802 te melden dat leerlingen door de jaren vele uitmuntende kopieën in olie- en waterverf hadden gemaakt en blijkbaar ook bezoekende schilders, zoals Abraham van Strij. 

Zoals eerder hier al eens beschreven is, werd dat schilderij van Hobbema in 1805 uit geldnood verkocht. De dirigerende leden stelden zich tevreden met een kopie gemaakt door de behangselschilder Vermeulen uit het eind van de 18e eeuw. Veel waarde had die niet en is inmiddels uit beeld geraakt. Het origineel bracht destijds ƒ 3300 op en de verkoop werd al snel betreurd. In 1889 was de inschatting dat de waarde van het werk toentertijd richting honderdduizend gulden zou gaan. Na een omzwerving via Amsterdam, Parijs en Rome was het in die tijd eigendom van Richard Wallace (1818-1890). Bij het overlijden van diens weduwe in 1897 hing het in Hertford House in Londen en werd het met het overgrote deel van de kunstcollectie en het huis aan de Britse staat geschonken. In 1900 opende daar de Wallace Collection waar de Hobbema als ‘Stormy landscape’ te bewonderen is. Voor een originele interpretatie uit 1800 door Abraham van Strij kunt u tot 1 september dichter bij huis blijven: Dordrechts Museum.

Arnold Wiggers

(met dank aan de heer en mevrouw Teulings en Sander Paarlberg)

M. Hobbema, Stormy landscape – Wallace Collection, Londen

Prijs voor Jong Zeeuws Tekentalent 2024

De inschrijving voor de tweede editie van de Prijs voor Jong Zeeuws Tekentalent staat weer open. Tot 1 mei kan iedereen tussen de 15 en 25 jaar zich inschrijven om mee te dingen naar de prijs van € 500 en een historisch verantwoorde legpenning met inscriptie. De prijs is ingesteld door de Ridderschap van Zeeland en de Teeken Akademie. Beide instellingen hebben kunstbevordering hoog in het vaandel staan en denken met de prijs een bijdrage te kunnen leveren. Voorwaarde voor inschrijving is wel dat de deelnemer een aantoonbare relatie met Zeeland heeft.

Zoals Kian Wisse, de winnaar van de prijs in 2023. Kian volgt een kunstopleiding in Dendermonde. De jury was vorig jaar onder de indruk van zijn werk. We waren benieuwd hoe het met hem ging. Als antwoord stuurde hij een beoordeling door zijn docent, waarin zinnen als: ‘Kian heeft voor mij het interessantste schetsboek. Ik kijk altijd gefascineerd naar zijn tekeningen van ideeën en losse voorwerpen.’ En: ‘Met verschillende potloden, arceringen en schriftuur heeft hij het gevoel van stedelijke ruimtelijkheid mooi weergegeven.’ De docent nodigt hem uit eens op een groot blad te gaan werken met verschillende technieken. Zo’n mooie beoordeling (er staat nog veel meer positiefs in) geeft aan dat de juryleden in 2023 het juist zagen: een Tekentalent. 

Inschrijven kan door het formulier op de site www.teekenakademiemiddelburg.nl in te vullen (vergeet de binding met Zeeland niet te vermelden) en met maximaal 3 van een maakdatum voorziene afbeeldingen van tekeningen naar info@teekenakademiemiddelburg.nl op te sturen. De inzendtermijn sluit op 1 mei. Daarna gaat een vakjury naar de inzendingen kijken. De naam van de winnaar wordt op 8 juni bekend gemaakt. 

Arnold Wiggers

Waar het allemaal begon

Arian van Dijk, Balans, 09-03-2024

Stadstekenaar 2024 Arian van Dijk zat afgelopen 9 maart met zijn tekenstift en papier op de hoek waar de St. Pieterstraat op de Balans uitkomt. Een originele hoek om het pleintje vast te leggen. Meestal staat de gevel van de St. Jorisdoelen centraal of de Abdijpoort, die beide op de tekening ontbreken. Eigenlijk is de zijde die we zien de meest originele. De Abdijpoort is wel oud, maar de depotruimten (de zo goed als blinde muren) links ervan van voorheen het Rijksarchief en nu het Zeeuws Museum zijn dat niet. Daar stonden voor de brand van 1940 huizen, die overigens in die vorm daar toen ook nog niet zo lang stonden. Ze waren het product van de grote Abdijrestauratie uit het eind van de 19de eeuw. Het pand St. Jorisdoelen draagt wel trots 1582 als bouwjaar, maar is in 1970 als een feniks uit de as herrezen. In de jaren ’60 was hier een keurig onderhouden grasveldje. 

Toch zou Leendert Bomme (1727-1788), de eerste secretaris van de Teeken Akademie met vertwijfeling naar de tekening hebben gekeken. ‘Waar is de Waag en waar is het kantoor van de Commercie Compagnie?’ Hij was immers een van de directeuren van de handelsmaatschappij, die in die dagen volop op Afrika en de koloniën in de West handelde en de grootste transporteur van tot slaaf gemaakten in de Republiek was.

Het ligt voor de hand dat de naam Balans voor het plein komt van de stadswaag die hier stond. Wegen was een serieuze zaak in een tijd waarin er nationaal al geen eenheid in maten en gewichten was. Het was een recht dat de stad toekwam en geld opbracht. Vroeg in de 16e eeuw verrees er tegenover de Abdijpoort een apart waaggebouw. Het huis pal achter de Waag werd in 1720 ingericht als kantoor van de toen opgerichte Commercie Compagnie. Hoe het precies eruitgezien heeft, weten we niet. Erg groot zal het niet geweest zijn, want de twee panden ter rechterzijde op de hoek met de Wagenaarstraat die er nog wel staan werden door de onderneming ook als kantoor gebruikt voor een handvol kantoorpersoneel inclusief conciërge (klusjesman). Imposant en representatief al evenmin. Voor vergaderingen van de directeuren werd uitgeweken naar de St. Jorisdoelen. Bovendien werd achter het Commerciehuis in 1730 een magazijn gebouwd dat goed bereikbaar moest zijn, wat dan toch door het hoofdgebouw plaatsgevonden zal hebben. De fraaie poort zal daar een restant van zijn.

Leendert Bomme moet het waaggebouw goed gekend hebben. Of hij het was die de zolder ervan heeft voorgesteld als onderkomen van de Teeken Akademie is onbekend, maar op 2 november 1778 vond hier de eerste tekenles van de Teeken Akademie plaats. 

De 19de eeuw was vooral de eeuw van afbraak lijkt het wel. Dat begon in 1822 met de verkoop voor sloop van zowel de Waag als het Commerciehuis. In 1823 gingen ze voor de vlakte en ontstond de straatwand zoals de Stadstekenaar deze heeft vastgelegd. Ook het magazijn werd destijds verkocht en heeft sindsdien veel gebruikers en inmiddels ook bewoners gehad, waaronder het Centrum voor Beeldende Kunst als een soort echo van de waagzolder waar de Teeken Akademie begon.

Arnold Wiggers

De Waag en schuttershof te Middelburg. Kopergravure naar een tekening van Jan Bulthuis, ca. 1790-1792 – Zeeuws Archief, collectie KZGW ZI-II-0433