De koperslagers Vervenne

De Korte Delft tussen de Korte St Pieterstraat en de Bellinkstraat in Middelburg voor 1900. Links de huizenrij in Wijk F, waar P.C. Vervenne op nr 13 vanaf 1820 tot 1842 zijn koperslagerij en brandspuitenmakerij had. Huizen links zijn afgebroken tussen 1962-1969, nu Damplein – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-1838

Van Teeken Akademie leerling Pieter Adriaan Vervenne (1825-1864) mag dan wel geen kunstzinnig werk overgeleverd zijn, er is toch wel iets meer over hem en zijn (schoon)familie te vertellen dan ik eerder (februari 2023) deed. Eerst maar eens de koperslagers Vervenne.

Zijn vader schilder Hendrik Vervenne was de derde zoon in het gezin van Pieter Cornelis Vervenne (ca. 1765-1835) en Adriana Clement (ca. 1761-1836). Daarmee zijn we beland bij een ware dynastie van koperslagers. Cornelis Klerck en P.C. Vervenne adverteerden als ‘de Stads-Brandspuitmakers’ in de Middelburgsche Courant van 3 januari 1815 dat ‘het maken van Nieuwe en repareren van Oude Brandspuiten, en het onderhouden derzelve voortaan zal geschieden’ door hen. Het zal hier gaan om Adriaan Cornelis de Klerk die in 1812 opgaf op 21 mei 1738 geboren en koperslager van beroep te zijn, net als Vervenne dat was. Verder komen we De Klerk niet meer tegen. Wel een andere Vervenne: Pieter Jacobus Vervenne en de zijnen, ‘brandspuitmakers en repareerders’ dienden in mei 1815 een verzoek bij het provinciaal bestuur in om de ƒ 10 te blijven genieten voor onderhoud aan ’s lands Brandspuit als voorheen. Mogelijk was er gezien het ‘voortaan’ en ‘voorheen’ een wisseling van de wacht geweest. P.J. Vervenne kan òf een in 1766 geboren (verwante) wagenmaker (mogelijk zelfs een broer, die verder onvindbaar is) òf een (achter)neef geweest zijn, die van ca. 1788 tot 1852 leefde. Een administratieve fout in de voornamen lijkt uitgesloten.

In 1820 zat P.C. Vervenne in de Kortedelft op nr F 13. Hij noemde zich ‘Stads-Brandspuitmaker’ en maakte en repareerde niet alleen allerlei (brand)spuiten, maar leverde ook lederen brandslangen en -emmers. In 1824 nam hij zijn jongste zoon koperslager Adriaan Andries (ca. 1797) bij zich in de zaak die echter al in 1832 kwam te overlijden. Markant zijn de advertenties in 1825 en 1826 voor een brandspuit op wielen, ‘zeer geschikt voor een dorp of buitenplaats’ of in 1832 voor koperen baden vanaf ƒ 40. 

In november 1827 waren het toch weer Pieter Jacobus Vervenne en de zijnen die bij het provinciaal bestuur een begroting van maar liefst ƒ 1599 indienden voor het leveren van een brandspuit voor het ‘Huis van Reclusie en Tuchtiging’ te Gent. Het werd hen in de zomer van 1828 gegund. Wat zou de rol van het Zeeuws provinciaal bestuur hierin geweest zijn? Nadien komen we de jonge Pieter Jacobus niet anders meer tegen dan als maljeniersknecht. 

Pieter Cornelis stierf in 1837 en zijn oudste zoon, ook Pieter Cornelis geheten, ging verder in het koper en de brandspuiten. Geboren in 1790 was hij in 1815 met de mutsenmaakster Apolonia Verhage (1795-1873) gehuwd. Twee jaar later kwam hij als koperslager bij de Marine in Vlissingen in dienst, waar hij zeker tot 1830 bleef. Mogelijk trok hij na de dood van zijn broer in 1832 (zakelijk) bij zijn vader in. Een succes werd het niet. Op 10 oktober 1842 sprak de rechtbank het faillissement uit. Opmerkelijk in de krant van 11 februari 1843 is dat op de voorpagina in de linker kolom de procureur schuldeisers op de boedel van P.C. Vervenne opriep zich te melden, terwijl in de rechter kolom koper- en blikslager P.C. Vervenne adverteerde dat hij verhuisd was naar Lange Giststraat F 199, nu Damplein 24. Of zijn zoon koperslagersknecht Pieter Cornelis Vervenne (1818-1872) bij hem werkzaam was, is onduidelijk. Wel dat met deze derde P.C. de koperslagerij in deze tak voorbij was. 

Arnold Wiggers