En zie hier! Van een idee naar academie

Plaquette ter ere van Marie G.A. de Man, 1905 – Zeeuws Museum, KZGW Penningen, GM1761

‘Het was in de vergadering van 1 October 1778, ten huize van den Opperdirecteur Van der Mandere, dat de aanwezige heeren E.J. van der Mandere, L. Bomme, P. Ackermans, D. de Keyzer, J. Perkois, C. Kayser, Th. Gaal, J. Ooremans en P. Dam het besluit namen, het onlangs opgerichte Teeken-college in November van dat jaar te openen en de lessen tot Maart daaraanvolgende te laten duren’, zo begint Marie G.A. de Man haar artikel in het Archief van 1921 over de prijspenningen van de Teeken Akademie. 

Mej. De Man (1855-1944), zoals ze door het leven ging, had voor haar artikel de notulenboeken van de academie ingezien, waarvan de oudste drie delen op het stadhuis berustten. Zij meldde dat het eerste deel in oktober 1778 begint, dus mogelijk met het verslag van bovengenoemde vergadering. Na te zoeken is het niet, omdat deze bescheiden en ook het materiaal van daarna, aanwezig bij de toenmalige secretaris, in 1940 in rook is opgegaan.

Het Teeken-College, zoals de Teeken Akademie oorspronkelijk heette, is dan blijkbaar van voor oktober 1778. Welke data kunnen met zekerheid gegeven worden? Op 24 augustus 1803 hield secretaris Christiaan Herklots een redevoering bij het 25-jarig bestaan, waarin hij stilstond bij het ontstaan. Hij sprak -waarschijnlijk gloedvol- over enige liefhebbers en ‘Kunstgenoten’ ter beoefening van de ‘edele Tekenkunst’ die in 1777 bijeenkwamen. ‘En, zie hier! In eene eenvoudige Kamer den eersten grondslag gelegd; waarop naderhand eene Academie is gebouwd’. Wie deze heren waren en of de kamer zo eenvoudig was, is niet met zekerheid te zeggen, maar de door mej. De Man genoemde mannen hierboven kunnen hier goed aangeschoven geweest zijn.

Dat gezelschap richtte op 6 december 1777 een verzoekschrift aan het stadsbestuur om de Edelachtbare Heren te bewegen over te gaan tot het beschikbaar stellen van een ruimte waar in de wintermaanden de tekenkunst geoefend kon worden. Op 11 juli 1778 besluit het stadsbestuur om tot dat doel de bovenlokalen van het waaggebouw op de Balans in te laten richten. 

De initiatiefnemers reageren hierop door de ‘Oeffenplaats’ ook een leerschool te laten zijn waar naast het fraaie ook het nuttige onderwezen gaat worden, dus ook voor de aankomende handwerksman. Voortvarend werd een programma gedrukt waarop men als Honorair Lid (= begunstiger) kon intekenen en in een adem gingen de initiatiefnemers door met het opstellen van reglementen; een voor het bestuur en een voor de leerlingen. En daar ergens in de zomer of herfst van 1778 werd ‘een Genootschap opgericht tot voortzetting van Schilder-, Beeldhouw- en Bouwkunde onder de Zinspreuk: Vernuft en Vlyt’. 

Van start ging de academie met 70 tekenaren na een ‘Redevoering ter inwying’ door de toenmalige secretaris Leendert Bomme op ‘II. November MDCCLXXVIII’, wat abusievelijk nogal eens voor 11 november 1778 aangezien is. De opening was echt op maandagavond 2 november 1778, zo leert de Middelburgsche Courant van 4 november en ook Herklots. Laten we die datum als beginpunt beschouwen en op donderdag 2 november 2028 een grootse jubileumviering inluiden. 

Arnold Wiggers

Literatuur:

[C. Herklots], Redevoering by gelegenheid van de vyf- en twintigste algemeene vergadering met honoraire leden en uitdeeling der eerepryzen, van het Teeken-Academie der stad Middelburg; uitgesproken in het Musaeum Medioburgense op woensdag den 24 van oogstmaand 1803, Middelburg [1803]. M.G.A. de Man, De prijspenningen van de voormalige Teeken-Academie te Middelburg. In: Archief, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1921.

J. Perkois, Uitsnede uit de tekening ‘De leden van de Teekenacademie te Middelburg een model tekenend’. Gesuggereerd is dat hier een aantal oprichters van de Teeken Akademie, inclusief Perkois zelf, prominent in beeld is gebracht, met op de achtergrond docent Thomas Gaal met leerling – Zeeuws Archief, KZGW ZI III 1033

Onvermogend talent

Bijdrage in de studiekosten van Toon Pluijmers

Slikhaventje te Vlissingen Landingsplaats der geallieerden in 1944 / Toon Pluijmers. [1944]. 1 ets ; 22 x 30,5 cm, blad 41,5 x 49 cm – Zeeuws Archief, KZGW ZI Aanwinsten 697

In de twintigste eeuw heeft de Teeken Akademie een aantal jongeren in staat gesteld hun opleiding aan een academie te volgen. Na de Tweede Wereldoorlog waren dat onder anderen Antoine Mes, Hans Heeren en Wim Vaarzon Morel jr. Voor de oorlog kreeg Antoine Bernardus Pluijmers (1910-1967) een bijdrage in de studiekosten. 

Toon Pluijmers (ook Pluymers) is weliswaar een bekende bij de RKD, toch zullen weinigen zijn werk kennen. Eerst maar iets over zijn afkomst. Zijn vader Johannes Cornelis Pluijmers (1876-1954) was een pianostemmer en -handelaar met een zaak aan de Dam Zuidzijde, om precies te zijn G 93 (nu Dam 56). Hij huwde op 31 oktober 1902 met Johanna Jozina Hermanssen (1877-1938). Hun oudste zoontje overleed in 1903, het jaar van zijn geboorte, dan volgde Izaak Cornelis (1905) en tenslotte Anton of Toon. In 1933 adverteerde J.C. in de Middelburgsche Courant als Kunstatelier ‘Dam Z.z. Midd’, waar orgels geëtaleerd waren en grammofoonplaten tegen spotprijzen werden opgeruimd. 

Nog even door over vader Pluijmers. De concurrentie was aanzienlijk, dus adverteren was noodzakelijk. Ook na de catastrofe van 1940. Wie nu naar Dam 56 kijkt ziet dat het op de grens van oud- en nieuwbouw staat. Het pand zal niet onbeschadigd uit de vuurzee zijn gekomen. Voor Pluijmers reden om bij familie aan de Houttuinen zijn zaak per 21 juni 1940 voort te zetten. Overigens werd hij ook pianomaker genoemd, wat toch echt opgevat moet worden als reparateur. 

Toon Pluijmers volgde in 1927 schilderlessen bij Ger Jacobs in Vlissingen en slaagde in Den Haag in de zomer van 1930 voor de acte handtekenen in het lager onderwijs. Tussen 1932 en 1936 bezocht hij het Rijksinstituut voor Teekenleeraren in Amsterdam. Volgens een biografie op internet ondersteunde de gemeente op voorwaarde dat hij als afgestudeerd kunstenaar geen beroep op de gemeentekas zou doen. Mooi verhaal, maar onwaarschijnlijk. Het was de Teeken Akademie die hem financieel ondersteunde. Zijn vader deed een duit in het zakje door onderaan een advertentie in 1933 te laten weten dat bij hem ook ‘kleine schilderstukjes van Anton Pluymers’ te koop waren. Zijn (schilder)opleiding zou hij tussen 1936-1939 op de Academie in Antwerpen afsluiten. 

In 1938 vestigde hij zich definitief in Amsterdam, zonder Zeeland te vergeten. Zo haalde hij er (Vlissingen) in 1942 zijn bruid, de verpleegster Joanna Maria Willemse. In de oorlogsjaren was hij actief als stempelvervalser voor het Verzet in Amsterdam. Na de oorlog was hij in elk geval in juni 1947 in Zeeland. De PZC berichtte dat Pluijmers etsen van de werf en fabriekshallen van De Schelde had gemaakt die hij bij kledingmagazijn Corlas in de Walstraat in Vlissingen tentoonstelde. In die expositie waren ook etsen van de landingsplaatsen van de Geallieerden van wat oudere datum. Tot aan zijn dood heeft hij in Amsterdam tekenles gegeven en was hij lid van verschillende kunstenaarsverenigingen. 

Naast etsen zijn er tekeningen, aquarellen en schilderijen van hem bekend, een enkele keer ook van een Zeeuws landschap. Opvallend was de verkoop van meer dan tien gelijkgestemde werken in 2015 bij Kunstveiling.nl. die aantonen dat het met de waardering van de schilder Pluijmers niet best gesteld is …

Arnold Wiggers

https://www.kunstveiling.nl/veilingopbrengsten/detail/toon-pluymers/4aDDpz3EKA24u4waOeGowE

Fotograaf tussen koekebakkers en antiekliefhebbers II

H.H. Roelse, De Zeeuwsche Koekbakkerij, Kromme Weele 4 en 6, ca. 1863 – Beeldbank Zeeland, Recordnummer 90583

Frederik Dikkenberg (1754-1809) de koekebakker in de Kromme Weele trouwde driemaal. Uit zijn tweede huwelijk (1784) met Jacoba van Meeten stamde Nicolaas Frederik, koekebakker in de Vlissingsestraat. Zijn derde huwelijk met de Zierikzeese Jozina Kijn (1794) maakte hem onder anderen vader van Pieter (1797- 1874), koekebakker in de Korte Noordstraat. Op 29 november 1821 liet deze in de Middelburgsche Courant weten dat hij verhuisde naar de Kromme Weele, ‘in de koekebakkerij door zijne voorouders bewoond’. De Zeeuwsche Koekbakkerij in de Kromme Weele zou zich later beroepen op een ouderdom die terugging tot 1741, doch is waarschijnlijk niet door de familie Dikkenberg opgericht, want Frederik kocht in 1782 en in 1800 van anderen panden in de Kromme Weele. 

Pieter had met Maria de Cloedt een zoon, Frederik (1819-1891), die naast de zaak van zijn vader in de Kromme Weele een eigen koekenbakkerij had. De familie had er immers twee panden. Vader Pieter deed zijn zaak per 1 oktober 1856 over aan de in Sluis geboren Guillaume Henri oftewel Willem Hendrik Bal (1813-1887) en per 1 januari 1859 deed zoon Frederik hetzelfde. De zaak van W.H. Bal besloeg twee naast elkaar gelegen panden, nu 4 en 6. Frederik stond vervolgens als particulier te boek, wat wil zeggen dat hij rentenierde. Maatschappelijk gezien lijken deze Dikkenbergen, ook door de huwelijken van zusters, een treetje geklommen te zijn. De band tussen beide families werd door het huwelijk van Frederik met de weduwe Sijbilla Wilhelmina Hendrika Bal, de zus van Willem Hendrik, in datzelfde jaar 1859 nog eens aangehaald. Sijbilla (1811-1863) was bij haar tweede huwelijk niet meer de jongste: ze was 47 en daarmee 7 jaar ouder dan Frederik, die wel zijn eerste echtverbintenis aanging. Er zouden er nog 2 volgen. Uit de verbintenis met Jacoba Tannetta Geertruidea de Bakker kwamen 3 kinderen voort, waaronder een zoon die arts werd. Zijn huwelijk op z’n oude dag (1889) met Johanna Verhage uit Westkapelle werd een fiasco en eindigde in een scheiding van tafel en bed.

Willem Gerardinus Bal (1842-1917) de zoon van Willem Hendrik Bal en Jacoba Johanna Pervoost was sterk geïnteresseerd in antiquiteiten. Zijn zoon Willem Hendrik Bal (1880-1962) zou tot ver over de landsgrenzen naam maken als antiquair. Hij was vooral een porseleindeskundige met in de Kromme Weele in de voormalige Zeeuwsche Koekbakkerij anno 1741 een fantastische verzameling die tegenwoordig in het Zeeuws Museum te zien is.

Hendrik Hermanus Roelse (1832-1872) zou de eerste permanent gevestigde fotograaf van Middelburg worden. Voor het zover was werd hij in 1849 en in 1851 door de Teeken Akademie onderscheiden in de hoogste klassen naar pleister. Kort daarop begon hij zich te verdiepen in het daguerreotyperen en vestigde in het familiepand Dam Zuidzijde G 92 (nu 54) zijn fotografisch atelier. In het begin zal hij vooral daguerreotypieën gemaakt hebben, een techniek waarbij de belichte plaat de ‘foto’ was en er geen afdrukken gemaakt konden worden. De techniek schreed voort en Roelse ging met zijn tijd mee. Tussen 1856 en 1860 werden de lezers van de Middelburgsche Courant warm gemaakt voor zijn opnamen van monumenten, taferelen uit het dagelijks leven en academische figuren, die als toegestaan naakt beschouwd konden worden. 

In de collectie van de ZB zitten opnamen van twee daguerreotypieën van de Zeeuwsche Koekbakkerij, gemaakt door Roelse. Ze worden gedateerd op ca. 1863, maar zouden ook wat ouder kunnen zijn. Het zal naar de huidige stand van techniek nog wel even onduidelijk blijven of we hier naar de mannen van koekebakker  Dikkenberg of Bal kijken.

Arnold Wiggers
Voor Roelse zie verder: A. Verburg en J. van Bennekom, In Zeeuws licht gevangen. Fotografie in Middelburg 1842-1870,(Middelburg, Zeeuwse Katernen, 1994)

H.H. Roelse, De Zeeuwsche Koekbakkerij; de latere antiquair winkel van W.H. Bal aan de Kromme Weele 4-6 – Beeldbank Zeeland, Recordnummer 90582

Fotograaf tussen koekenbakkers en antiekliefhebbers deel 1

Korte Gortstraat richting Lange Gorstraat / Korte Geere., ca. 1915. Linksachter Baron Chassé. Het laatste huisnummer aan de rechterwand was K 15. Schilder A.N. Dikkenberg had K 14 als woonhuis en K 13 als werkplaats tussen 1865-1872 – Zeeuws Archief, KZGW ZI, Prentbriefkaarten 1902 (ZI-P-1902)

Een ding is zeker: Fred(e)rik was tussen 1800 en 1900 de meest voorkomende mannelijke voornaam in de familie Dikkenberg. Wat beroepskeuze betreft was er ook een duidelijke voorkeur: ‘koekebakker’. Begonnen was het allemaal met Frederik Dikkenberg (ca. 1754-1809), afkomstig uit Den Haag en koekenbakker in de Kromme Weele. Een eerbaar beroep, waar een opleiding aan de Teeken Akademie op het eerste oog niet veel voordeel bood.

Nee, dan Abraham Nicolaas Dikkenberg (1834-1872), die het in de hoogste klassen tekenen tussen 1849 en 1854 driemaal tot primus schopte. Met die onderscheidingen op zak verhuisde hij -behorend tot de Christelijk Afgescheidenen, zo noteerde de ambtenaar- naar Vlissingen in dat laatste jaar om als eerste klas schilder bij de Marinewerf te gaan werken. In 1859 werd hij daar op eigen verzoek ontslagen. Hij zal bij een andere baas zijn gaan werken, want op 21 februari 1865 laat hij in de Middelburgsche Courant weten dat hij, ‘… sedert enige jaren het Schildersvak te Brussel uitgeoefend hebbende, … de Zaak van H.H. Poelemans & Zoon heeft overgenomen.’ Die ‘Schilders-Affaire’ bevond zich in de Korte Gortstraat van waaruit hij de zaken blijkbaar groots aanpakte. Hij begon met het zoeken naar 2 knechten en een leerling. 

Nog in hetzelfde jaar in augustus stierf zijn vader, Nicolaas Frederik, inderdaad een koekenbakker, na langdurig en smartelijk lijden. Zijn zaak in de Vlissingsestraat werd door de weduwe Maria Pieternella Siewert samen met de oudste zoon Johannes Jacobus voortgezet. In 1867 trok de weduwe zich uit de zaak terug. Over de andere koekenbakkerszaak van broer Pieter Dikkenberg later meer. 

Bij voortduring vroeg schilder Abraham Nicolaas in de krant om personeel, die bij hem vast werk konden vinden. In februari 1866 breidde hij zijn zaak uit met een handel in spiegel- en vensterglas uit België, waarna hij op 6 maart per advertentie laat weten op zoek te zijn naar maar liefst 10 knechten. Wie zijn klanten waren, is niet na te gaan. De stad Middelburg zal het niet geweest zijn. De verfklussen aan overheidsgebouwen gingen steeds zijn neus voorbij omdat hij duurder dan de concurrentie was, zo blijkt uit de openbare aanbestedingen. 

Wie zoekt op de naam Dikkenberg in de Middelburgsche Courant komt behalve de vele advertenties van de koekenbakkerszaken Dikkenberg waarin onder meer allerlei soorten sinterklaasgebak werden aanbevolen en de H.H.-landbouwers werden opgeroepen mutsaarts te verkopen èn het zoeken naar personeel door de schilder Abraham Nicolaas, advertenties van diverse dames Dikkenberg tegen, op zoek naar allerlei vrouwelijk personeel in het huishouden. De krant had er goede klanten aan.

Een bijzonder inkijkje in de samenleving biedt het rechtbankverslag in de krant van 7 januari 1866. Marinus (14) en Izaak (12) Timmerman hadden op 12 november in het koffiehuis van H.F. Geerts 2 halve kruikjes bier op naam van huisschilder A.N. Dikkenberg besteld, ‘die hiervan niets wist’. Na het bier te hebben uitgedronken verkochten de jongens de kruiken voor 6 cent. Oplichting en dat verdiende bestraft worden. Marinus werd 2 maanden vastgezet, wat de krant ook fors vond, maar verklaarbaar, omdat hij in oktober ook al voor oplichting was veroordeeld. Voor Izaak werd het 14 dagen brommen. Daarenboven moesten ze ieder ook nog een gulden betalen, wat ook niet niks was en bij in gebreke blijven zo maar een paar extra dagen in het cachot kon opleveren. 

(wordt vervolgd)

Arnold Wiggers

J.H. Hollestelle, (1858-1920), Gezicht op het voormalige Tuchthuis en Spinhuis te Middelburg, met wacht in wachthuisje en Spinhuisbrug en Stadsschuur (situatie 1875) – Zeeuws Archief KZGW ZI II 0429
J.H. Hollestelle, (1858-1920), Gezicht op het de achterzijde van het voormalige Tuchthuis en Spinhuis te Middelburg, met Spinhuisbrug (situatie 1875) – Zeeuws Archief KZGW ZI II 0430

Stadstekenen

Fotoverslag van een geslaagd evenement. Christien van Driel, stadstekenaar-liefhebber heeft zaterdag 6 augustus een ochtend en een middag teken-enthousiastelingen praktisch ondersteund bij het in tekeningen brengen van de stad. Voor herhaling vatbaar.

Foto: Tom Hoekstra
Foto: Tom Hoekstra
Foto: Tom Hoekstra
Foto: Tom Hoekstra

De gebroeders Mulder

St. Pieterstraat richting Gistpoort / (nu) Damplein met rechts de uitgebouwde kamer van de Teeken-Akademie, schuin tegenover de Waalse kerk – Zeeuws Archief, KZGW ZI Prentbriefkaarten, nr 2074

Behalve dat ze broers waren hebben Jacobus en Johannes Mulder nog iets gemeen: een glanzende carrière op de Teeken Akademie. Hun vader Johannes Mulder, loodgietersknecht, was op 23 oktober 1823 met Maria Lucretia de Wijze getrouwd en het jaar erop werd Jacobus geboren. Na twee meisjes volgde Johannes in 1829. 

In het najaar van 1840 begon de zestienjarige Jacobus aan zijn avondklassen op de Teeken Akademie. Hij startte in de 5e klas bouwkunde en dat zal in de nieuwe lokalen aan de Lange St. Pieterstraat zijn geweest. Immers met ingang van dat schooljaar zat de Teeken Akademie samen met de nieuw opgerichte Industrieschool in het Huis Goes schuin tegenover de Waalse Kerk. Jacobus was een goede leerling. Hij rondde de klas als primus af en de beste bleef hij tot en met de 1e klas in 1845. Vervolgens werd hij in 1847 onderscheiden met de grote zilveren penning (medaille) vanwege de koning voor zijn prestaties in de bouwkunde.

Zijn broer Johannes begon in dat jaar aan zijn reeks prijzen. Hij werd primus in de 4e klasse bouwkunde en herhaalde dat in de volgende jaren in de 3e en 2e klas. En toen vond hij in 1853 en 1854 iemand boven zich en moest hij genoegen nemen met een aanmoedigingsprijs en ‘lof’. Uiteindelijk werd hij in het jaar daarop dan toch primus in de eerste klas. Sterker, in 1857 was ook de allerhoogste onderscheiding voor bouwkunde zijn deel. 

Wat is er nu van de broers geworden? Was een dergelijke meermalen bekroonde studiegang de opmaat voor succes? Eerst maar eens terug naar de lijst met prijswinnaars in het jubileumboek. Daar staat dat Jacobus kleermaker werd. Dat zou toch wel erg kras zijn geweest na al die bouwkundestudie. Vermoedelijk is hij verward met een andere J. Mulder, want die waren er nogal. 1847 en 1848 waren economisch gezien rampjaren in Europa en velen zochten hun heil elders. Dus nog geen jaar nadat Jacobus de Teeken Akademie vaar wel zei, scheepte hij zich in voor de Verenigde Staten en keerde Nederland de rug toe. De reden? ‘Verbetering van bestaan’, zo noteerde de emigratieambtenaar. En zijn beroep op zijn uitreispapieren? Timmermansknecht. Of hij in zijn nieuwe vaderland succesvol is geweest, is niet bekend. Aan zijn vakmanschap zal het niet gelegen hebben.

Ook aan Johannes beroepsvaardigheid zal weinig ontbroken hebben. Hij zal mede door zijn afkomst niet in staat zijn geweest zich jong zelfstandig te vestigen en werd zodoende timmersmansknecht. Bij wie hij in dienst is geweest, is niet bekend. Voordat hij kon huwen of een zaak kon beginnen, sloeg het noodlot toe. Hij stierf 24 februari 1858 op 29-jarige leeftijd. Zijn vader deed aangifte samen met Johannes Melse een 25-jarige sleper en bekende van de overledene. 

Arnold Wiggers

Rechtsonder de akte van overlijden van Johannes Mulder – Zeeuws Archief, Akten van overlijden, 1858