De Stadstekenaars Middelburg 2022 zijn bekend

Boris Peeters, Stadstekenaar Middelburg 2022

‘Jureren is secuur afwegen en doorspreken met elkaar’

Twee jury’s hebben zich gebogen over de 31 inschrijvingen voor de nominatie van Stadstekenaar Middelburg 2022.

De jury van de categorie stadstekenaar-liefhebber heeft 16 inzendingen beoordeeld. Onafhankelijk van elkaar en unaniem is gekozen voor 

CHRISTIEN VAN DRIEL – Stadstekenaar-liefhebber

‘De fijne losse tekeningen zijn bijna alle voorzien van geschreven commentaar, waardoor het plaatje en het afgebeelde meer diepgang krijgt. Het is aanstekelijk en uitnodigend werk met een fijn oog voor details’.

De jury van de categorie stadstekenaar-beroepskunstenaar heeft 15 inzendingen beoordeeld en was eensgezind in haar oordeel:

BORIS PEETERS – Stadstekenaar 

‘De keuze is op Boris Peters gevallen omdat hij een goed uitgewerkt plan heeft ingediend waarin sprake is van een aansprekende eigenheid door het willen zoeken naar verhalen naast het vastleggen in een echte tekenstijl.’

Het bestuur van de Teeken Akademie bedankt beide jury’s bestaande uit Lucy de Graaf, Mick Jansen en Sandra van der Meulen (categorie Kunstenaar uit Liefhebberij) en Monika Dahlberg, Tamara Dees en Marinus van Dijke (categorie Beroepskunstenaar). 

‘Alle inzenders bedankt; er zat zeer veel moois, goeds en sprankelends bij. Vooral blijven doorgaan met tekenen.’

Een jaar lang gaan we Christien van Driel en Boris Peeters volgen. Regelmatig zullen we berichten over het werk van beide kunstenaars op onze website teekenakademiemiddelburg.nl en de sociale media.

(Alle citaten uit de juryrapporten)

Christien van Driel, Stadstekenaar-liefhebber 2022

Albertine Henriëtte Luteijn (1826-1898), particuliere 

Het is in de geschiedenis van de Teeken Akademie zoeken met een lampje naar vrouwen. Van vrouwelijke leerlingen is nooit sprake geweest.

Aan het eind van het bestaan van de academie als school, werd geprobeerd de belangstelling voor de kunst te bevorderen met andere middelen. Van 29 oktober tot 10 november 1866 tussen 10 en 15.00 uur vond in de bovenzaal van het stadhuis een kunsttentoonstelling plaats, georganiseerd door de in 1865 opgerichte ‘Vereeniging tot het regelen en bevorderen van volksvermaken’, het latere ‘Uit het Volk-Voor het Volk’, waarin ook dirigerende leden van de Teeken Akademie fungeerden. Maar liefst 138 stukken, waaronder 70 schilderijen, 14 foto’s en 7 borduurwerken, waren hier te zien. Die laatsten zullen zonder uitzondering door vrouwenhanden gemaakt zijn. Enkele schilderstukken waren ook van vrouwen. Van een verder niet te traceren juffrouw Haenen was een schilderstuk met bloemen te zien, naast een Zwitsers landschap van Albertine Henriëtte Luteijn, een zuster van de thesaurier van de Teeken Akademie Johannes Luteijn.

– Albertine Henriëtte Luteijn (1826-1898), foto uit ca. 1865. – Zeeuws Archief

Johannes en Albertine kwamen uit een groot gezin: er waren 7 jongens en 3 meisjes die volwassen werden. Bijzonder is dat naast Johannes alleen de oudste broer Abraham en zus Augusta Johanna trouwden. Alleen zij kreeg -uit haar huwelijk met Herman Cornelis van der Feen- nageslacht. Inmiddels had Johannes, sinds 1864 de agent van De Nederlandsche Bank, de hand weten te leggen op een viertal panden in de Gortstraat, waarvan hij De Schaepskoye als woonhuis inrichtte en het naastgelegen pand als kantoor benutte. Nog steeds is in de tuinkamer van het woonhuis een uit 1865 stammend schilderij van Albertine te vinden. Een romantisch berglandschap met een gletsjer, een bergstroompje, een vrouw met kinderen en wat geiten. Het is destijds centraal op de schoorsteen in een fraaie, al bestaande omlijsting opgenomen.

Het is niet zeker of dit schilderij in 1866 in het raadhuis te zien was, want van Albertine is in ieder geval nog een berglandschap (1861) bekend. Blijkbaar was het onderwerp erg in trek, want in de expositie was ook nog een Zwitsers berglandschap door één van de gebroeders Pouwelsen te bewonderen, naast een werk van Willem Jan van den Berghe (1823-1901) getiteld Tyrol. De mannen waren gevormd aan de Teeken Akademie en hadden een schildersopleiding aan de Antwerpse academie gevolgd. De Alpen kenden ze uit eigen aanschouwing. Of dat voor Albertine ook gold, is onduidelijk. Helaas is ook niet bekend van wie ze het schildersvak geleerd heeft, maar leermeesters waren er genoeg in haar omgeving. 

Albertine staat in de gemeentelijke administratie als particuliere -dus zonder beroep- te boek. Dames werden niet geacht te werken. Maar ze deed van alles: naast het schilderen schreef ze kinderoperettes, die gedrukt en opgevoerd werden. Maatschappelijk actief was ze ook. Zij was de laatste presidente van het Natuurkundig Gezelschap der Dames dat van 1785 tot 1887 bestond. Daarna heeft ze haar energie onder meer gestoken in de Vereeniging voor Kindervoeding (opgericht op 30 december 1889) die in de wintermaanden warm eten voor behoeftige schoolkinderen verzorgde. ’s Winters bewoonde ze met haar zuster Johanna Petronella (1831-1905) een pand aan de Rouaanse Kaai.’s Zomers togen de dames Luteijn zoals menig gefortuneerde Middelburger naar Domburg, waar zij in 1886-1887 een villa hadden laten bouwen. Broer Willem Daniel, (mede)eigenaar van de bierbrouwerij De Vijfhoek in Middelburg, hield hen daar menig jaar gezelschap, zo meldde het Domburgs Badnieuws

Arnold Wiggers

Zwitsers berglandschap met pastorale scène, schoorsteenstuk Albertine Henriëtte Luteijn, 1865 – rkd.nl

Dirigerend lid Johannes Luteijn

Er was een tijd dat Middelburg de Teeken Akademie ruimhartig ondersteunde. Vanaf de oprichting in 1778 zag het stadsbestuur niet alleen welwillend toe, maar kwam met toelagen over de brug. Niet zo vreemd, omdat de stadsbestuurders ook vaak honoraire en/of dirigerende leden (bestuursleden) waren, afgezien natuurlijk van het gevoelde nut! 

Johannes Luteijn (1828-1912), koopman te Middelburg, op 59-jarige leeftijd, sedert 1863 directeur van het Zeeuwsch Genootschap – Zeeuws Archief, KZGW ZI IV 154-86

In 1817 werd de stad door een Koninklijk Besluit ertoe verplicht de docenten te betalen, waardoor de financiële basis van de academie beduidend steviger werd. Honoraire leden -onder wie ook enkele vrouwen, doch vrijwel uitsluitend ‘weduwen van’- betaalden hun bijdrage (donatie) en droegen zo bij aan de inkomsten van de school. Alleen de mannen onder hen kwamen in aanmerking om voor het leven tot dirigerend lid benoemd te worden. Honoraire leden hadden uitsluitend het recht om de jaarvergadering, tevens prijsuitreiking en mogelijkheid om het werk te bezichtigen, bij te wonen. Binnen het bestuur werden -ook voor het leven- de functies president, secretaris en penningmeester verdeeld. 

Het aantal geschikte kandidaten voor bestuursfuncties in Middelburg was beperkt. Althans, binnen de gegoede stand, waardoor de heren elkaar nogal eens tegenkwamen met een andere ‘hoed’ op. Voor petten was nog lang geen plaats. Een goed voorbeeld was Johannes Luteijn (1828-1912), sinds 1855 thesaurier van de Teeken Akademie. 

Eigenlijk was hij firmant in het effecten- en administratiekantoor Van den Broecke, Luteijn & Schouten, dat in de Wagenaarstraat (E 112) was gevestigd. In de Naamwijzer van Middelburg voor het jaar 1863 wordt duidelijk hoe dicht het bestuurlijk net geweven was. Naast de al genoemde functies was Johannes Luteijn sinds 1859 lid van de directie van het Vrijhandels-entrepôt (in het voormalige VOC-gebouw aan de Rotterdamse Kaai), lid van de Kamer van Koophandel, secretaris-penningmeester van de Commissie tot examineren van varenslieden, bestuurslid van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, penningmeester van de Vereeniging tot bevordering van de tuinbouw in Zeeland en diaken van de Waalse gemeente. Daar kwam in dat jaar 1863 ook nog de benoeming tot directeur (bestuurslid) van het Zeeuws Genootschap bij. 

Een belangrijke carrièrestap maakte Luteijn in 1864, toen hij benoemd werd tot agent van De Nederlandsche Bank in Middelburg als eerste in een rij van chique heren, die op 1 januari 1987 met de opheffing van het agentschap werd afgesloten. Consequentie van de benoeming was wel dat hij uit de firma moest stappen. Het zal de moeite waard geweest zijn.

Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden -vermoed ik- is in het jubileumboek uit 2004 op p. 137 geen foto van Johannes Luteijn terechtgekomen, maar van dr. J.C. de Man. Ook heel interessant, maar in het kader van de Teeken Akademie wat minder. Daarom hier een aantal foto’s van Johannes, waaronder een met zijn echtgenote Catharina de Kanter (1833-1917) met wie hij op 9 november 1855 in haar geboorteplaats Brielle in het huwelijk trad. Over de familie valt -ook artistiek- nog wel wat meer te melden.

Arnold Wiggers

Johannes Luteijn, agent der Nederlandsche Bank te Middelburg – Zeeuws Archief, HTAM, nr ALBUM-1-8
Johannes Luteijn, geboren Middelburg 25 juni 1828, overleden Middelburg 17 september 1912, agent Nederlandsche Bank, zoon van Steven Luteijn en Wilhelmina Suzanna Cornelia Risseeuw, echtgenoot van Catharina de Kanter (gehuwd Brielle 9 november 1855), ovaal – Genealogisch Centrum Zeeland, Collectie Luteijn, nr 38
Johannes Luteijn, geboren Middelburg 25 juni 1828, overleden Middelburg 17 september 1912, agent Nederlandsche Bank, zoon van Steven Luteijn en van Wilhelmina Suzanna Cornelia Risseeuw, echtgenoot van Catharina de Kanter (gehuwd Brielle 9 november 1855) – Genealogisch Centrum Zeeland, Collectie Luteijn, nr 38a
Johannes Luteijn, geboren Middelburg 25 juni 1828, overleden Middelburg 17 september 1912, agent Nederlandsche Bank, zoon van Steven Luteijn en van Wilhelmina Suzanna Cornelia Risseeuw en zijn echtgenote Catharina de Kanter, geboren Brielle 9 februari 1833, overleden Middelburg 31 oktober 1917 (gehuwd Brielle 9 november 1855) – Genealogisch Centrum Zeeland, Collectie Luteijn, nr 38b

J. H. Reijgers, inspecteur van ’s Lands Gebouwen

De oostelijke muur van het Muntplein in de abdij, voor de restauratie in 1890, vervaardiger onbekend – Beeldbank Zeeland recordnr. 181484

Op de laatste dag van januari 1823 kwam Abraham Voerman op 71-jarige leeftijd te overlijden, in leven inspecteur van ’s Lands Gebouwen. Een benoeming voor het leven, een eer die Johannes Hubertus Reijgers (1767-1849) vervolgens toekwam. Hoewel eer? Sinds 1821 was het beheer en het onderhoud van de gebouwen waar ze gebruik van maakte, bij de provincie gekomen. En daar was het geen vetpot. Alles wat enigszins bouwvallig was, werd opgeruimd. De sinds augustus 1826 aangestelde commissaris des konings jhr. Ewoud van Vredenburch signaleerde een ‘buitengewoon havenloze en onbetamelijke staat’ van de huisvesting, waarmee hij zowel de kantoren als zijn eigen woning in het Abdijcomplex bedoelde. Vooral met de voormalige Munt op het Kloosterhof had hij ideeën.

De zuidelijke muur van het Muntplein in de abdij, voor de restauratie in 1890, vervaardiger onbekend, herkomst Inboedel/archief Hendrikse – Beeldbank Zeeland recordnr. 181483

Omwille van die Munt was er al in 1580 flink ingegrepen in de bebouwing rond de Kloosterhof.  Zo waren er doorgangen naar de Groenmarkt en het Koorkerkhof gemaakt. Ten tijde van de Republiek in 1736 hadden de dagelijkse bestuurders uit Vlissingen en Middelburg die in de Abdij hun woning hadden de zo ongeveer aanpalende Kapittelzaal verbouwd tot stal. Onder gouverneur jhr. Van Doorn was in 1819 die stal nog uitgebreid en van een koetshuis voorzien. En de sloop ging door. Volgens Nagtglas ging het zo: ‘… en korte jaren voor zijn dood werd hem (= Reijgers) de post opgedragen van Inspecteur der Landsgebouwen. In die betrekking heeft de goede oude man zich, naar het schijnt, niet kunnen verzetten tegen de aandrang van den toenmaligen gouverneur van Zeeland, om de fraaie booggewelven … te doen afbreken, ten einde den stal van jhr Ewoud van Vreedenburch wat meer licht te bezorgen’. 

Andere bronnen doen er nog een schepje bovenop. De reden om de gewelven op te ruimen was om de koets van de commissaris meer ruimte te geven om te kunnen draaien. Wellicht zullen de andere heren die met hun koets ter vergadering naar de Statenzaal gingen de kaalslag ook hebben kunnen waarderen. Dat het onherkenbaar werd, bewijzen foto’s van voor de restauratie van FrederiksAch, wat is er niet afgebroken voor het autoverkeer in de jaren ’60? 

Waarom Reigers wordt voorgesteld als oude man bij de aanvaarding van het ambt, naast tekenleraar aan de Teeken Akademie, is onduidelijk. Ruim 25 jaar heeft hij de functie van inspecteur vervuld en daarin weldegelijk initiatief getoond. Weliswaar zijn onder zijn bewind in 1826 de kloostergangen voor driekwart voor sloop verkocht en tussen 1827-1833 afgebroken, hij heeft ook minutieus de booggewelven getekend waardoor deze bij de restauraties gereconstrueerd konden worden. Ook werden er delen opgeslagen die bij de eerste opknapbeurt in 1897-1899 herplaatst zijn. 

Plattegrond met de booggewelven in de kloostergang rond het Muntplein (met het in 1827 afgebroken lokaal van de smeltoven) in de Abdij te Middelburg, met aanwijzing van de uitgangen, Johannes Hubertus Reijgers 1790/1827 – Zeeuws Archief, KZGW ZI II 528

Na zijn overlijden op 12 maart 1849 werd Reijgers in een necrologie in de Middelburgsche Courant geroemd. Dit voorkwam niet dat toen zijn weduwe in 1864 haar negentigste verjaardag vierde, een anonieme oproep in dezelfde krant verscheen met het verzoek aan de vereerders van haar overleden echtgenoot, de ‘niet in onbekrompen omstandigheden’ op de Kinderdijk levende vrouw te ondersteunen, omdat blijkbaar nog de Provincie noch de Teeken Akademie in een weduwenpensioen voorzag en ze zelf geen kapitaal had. 

Arnold Wiggers

Gezicht op een deel van het Muntplein met de kloostergangen van de Abdij te Middelburg 1895 /1905 – Zeeuws Archief, KZGW ZI Prentbriefkaarten 3190

De gelauwerde kunstenaar en bevlogen leermeester

Johannes Hubertus Reijgers (1767-1849), tekenmeester en kunstenaar te Middelburg, Pieter Gaal – Zeeuws Museum, KZGW G1632

Wat was Johannes Hubertus Reijgers voor man? Er bestaat een portret waarvan wordt aangenomen dat het Reijgers rond 1805 voorstelt en aan zijn collega tekenmeester Thomas Gaal wordt toegeschreven. Nogal wat slagen om de arm. En dat wordt er met Frederik Nagtglas niet beter op. In zijn Levensberichten beschreef hij hem als vriendelijk en hulpvaardig, waardoor hij als huisonderwijzer en gedurende zijn 30-jarige aanstelling als tekenleraar aan de Teeken Akademie vele leerlingen wist te boeien. Hij noemde hem ook ‘goede oude man’ en besprak zijn kunstwerken in karton als ‘sierlijke knutselarijen’. Zijn lemma over Reijgers uit 1893, ruim 40 jaar na het overlijden van Reijgers, sloot hij af met een verwijzing naar een redactioneel stuk in de Middelburgsche Courant van 17 maart 1849 over de in die week overleden kunstenaar. Dan wordt meteen duidelijk waar hij de foute datum van overlijden vandaan heeft: uit dit stuk. Reijgers overleed niet op 11 maar op 12 maart, zoals ook in de advertentie van de weduw Catharina van der Krap blijkt. Kleinigheidje, maar wellicht veelzeggend over de informatiewaarde van de rest. In de necrologie wordt niets gezegd over de persoon Reijgers en ook de advertentie van de weduwe vermeldt geen persoonlijke noot. Nagtglas weet ook nog te melden dat hij een nauwkeurig kunstenaar was ‘die ook wel eens welgelijkende portretten maakte’. Waar Nagtglas dat vandaan heeft, is wederom onduidelijk: het RKD kent 2 silhouetten van hem die in Goes worden bewaard en een portretje uit 1797 in een particuliere verzameling, waarvan hij moeilijk geweten kan hebben of het leek. 

Van Reijgers zijn vooral stadsgezichten en marines bekend, naast reeksen van tekeningen van buitenplaatsen. Met dat laatste stond hij in de traditie van Jan Arends die dat in de jaren 1770-1780 ook gedaan had met de bedoeling er een boek van te maken. Tot een uitgave kwam het destijds niet. Net zomin als het leerboek ontleedkunde dat Reijgers in 1819 samenstelde. Dat bevindt zich in de ZB in de collectie Handschriften van het Zeeuws Genootschap onder nummer 6422. Het is een verzameling nauwkeurige tekeningen van skeletten en spieren (‘muskels’ in Reijgers’ bewoordingen) in allerlei houdingen, waarin hij het samenspel tussen ledematen en spieren inzichtelijk wil maken. Vooral hoofd, voeten en handen behandelde hij, omdat die in de bestaande anatomische werken volgens hem schromelijk onderbelicht waren. Herhalen, herhalen en herhalen is de aanbeveling. 

Misschien moeten we Nagtglas niet te hard vallen. Reigers’ tekeningen van de afbraak van de Oude of St. Pieterskerk in 1834 (1836) en het stadhuis (1842) lijken vol verhalen te zitten, die wel passen bij een vriendelijk en niet van humor gespeend persoon. Zou de vrouw uit dat zolderraam in dat hoekpand in de Lange Noordstraat iets geroepen hebben? Wat wordt er bij St. Joris naast het stadhuis binnengedragen? Trouwens, de gevel van dat pand moet tussen 1842 en 1858 vervangen zijn. De wapens van Zeeland en Middelburg en het middenstuk met St. Joris en de draak zijn hergebruikt. Waarom loopt er een man met een fles en wie hield er een equipage met twee paarden op na? Oog voor het detail, die Reijgers.

Arnold Wiggers

Het afbreken der Oude of St. Pieters Kerk te Middelburg. 1834, J.H. Reijgers. 1836 – Zeeuws Archief, KZGW ZI II 2640