Werken in zilver

Leendert Jacobus Leendertse schreef zich bij de oprichting van het Teeken Collegie in als kunstoefenaar. Hij was in dat oprichtingsjaar 1778 vermoedelijk de 20 al gepasseerd en kon zich eigenstandig bewegen. Leendert Hoogkamer en Arnoldus (Aarnout) Wilod (Wilot) waren wat jonger en werden door hun vaders als leerling ingeschreven. Allen zouden zilversmeden worden.

Rond deze tijd kende Middelburg maar liefst 50 in het gilde opgenomen goud- en zilversmeden. In 1807 waren dat er nog 28. Vervolgens veranderde het vak in de loop van de negentiende eeuw door de economische omstandigheden in Middelburg dusdanig, dat zelden nog sprake was van echt smeedwerk. Reparaties en verkoop van elders gemaakte juwelen vormden het hoofdwerk. Een enkele edelsmid specialiseerde zich op sierraden voor de streekdrachten. 

De makers van zilveren voorwerpen werden vanaf 1502 verplicht hun werk met een uniek stempel herkenbaar te maken. Daarna werd het werk ter keuring aangeboden. De keurmerken en een stadswapen die er ingeslagen zijn, vertellen iets over de kwaliteit van het zilver en de geografische herkomst. Vanwege de prijs van de grondstoffen, zullen goud- en zilversmeden tot de beter gesitueerde handwerkslieden hebben behoord. 

Leendert Jacobus Leendertse was in 1769 een leerjongen, wat iemand rond zijn elfde verjaardag kon worden. Zijn leermeester was Johannes D’Hoy, een zilversmid waar behoorlijk wat werk van is overgeleverd, onder weer Avondmaalsvaatwerk. Dit duidt op een zeker vakmanschap, waar Leendertse in zijn opleiding van geprofiteerd zal hebben. Op 21 maart 1787 toen hij tegen de 30 moet hebben gelopen, werd hij in het gilde opgenomen. Behalve een aantal kleinere gebruiksvoorwerpen en twee Avondmaalschotels is een bijzondere tabaksdoos van zijn hand bekend, die zich in het Zeeuws Museum bevindt. Een humidor -meestal een pot om de tabak op de juiste vochtigheidsgraad te houden- in de vorm van gestapelde boeken. In dit geval een logische vorm, want de ontvanger van dit geschenk in 1793 was de bekende boekverkoper Pieter Gillissen, sinds 50 jaar opgenomen in het Middelburgse boekdrukkers-, binders- en verkopersgilde, die het stuk bij Leendertse liet maken. 

Zilveren tabaksdoos in boekvorm, Leendert Jacobus Leendertsen – Zeeuws Museum, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed AB1724

Leendert Hoogkamer leerde het vak van zijn vader Willem. Op 20 oktober 1783 werd hij als meester toegelaten. Van hem is geen werk overgeleverd, mogelijk ook omdat hij in 1797 vrij jong stierf. Van Arnoldus Wilod is meer bekend. Hij stierf 18 juni 1842 in zijn ‘79e levensjaar’ volgens de advertentie die zijn weduwe Catharina Susanna Menschaar in de Middelburgsche Courant plaatste. Plaats van overlijden was Oud Vossemeer, waar hij sinds 1827 rentenierde na 40 jaar in het goud- en zilversmedengilde opgenomen te zijn geweest. Hij was net als Leendertse op 21 maart 1787 toegelaten. Hun twee dochters waren met predikanten getrouwd: de oudste dochter met Jacobus Versprille, de jongste met Cornelis Giltaij. Beide dominees stonden in de buurt van Oud Vossemeer op de kansel. Van Wilod zijn prachtstukken bekend. Tot de stadhuiscollectie behoort het inktstel in Lodewijk XVI-stijl dat voorzien is van het jaarstempel 1801.

Zilveren inktstel met kandelaar, Lodewijk XVI, de deksels voorzien van parelrand. Meesterteken Arnoldus Wilot, Middelburg – Zeeuws Archief, Stadhuiscollectie Middelburg, nr 163

In 1980 ontving het Zeeuws Genootschap van een anonieme schenker een zilveren koelvat gedateerd 1802. Het stuk werd in 1806 geschonken aan Pieter Ackermans (1747-1817), directeur van de Wisselbank. Behalve dat zijn moeder Maria Bomme een zuster van de eerste secretaris van de Teeken Akademie Leendert Bomme was, was hij van de zelfde instelling penningmeester. Middelburg was ook toen zo groot niet.

Wijnkoelvat van zilver geschonken aan Pieter Akkermans, Arnoldus Wilot – Zeeuws Museum, KZGW G99-029

Arnold Wiggers