Een journalist vraagt zich af

Kunstmuseum in Schuttershofstraat 1887, vervaardiger onbekend – Beeldbank Zeeland

‘Nu door het nieuwe schilderijen-museum in het Schuttershof zoowel als door de oprichting der Kunstclub (waarvan Schütz een der ijverigste leden was) meerder opgewekt leven op dit gebied der kunst zich gaat openbaren, zou de vraag overweging verdienen, of de fondsen der zoogenaamde Teeken-academie, dat hoofd zonder romp, niet praktischer zijn te gebruiken dan door ze jaar in jaar uit te laten vermeerderen. En dan: hoe moet ’t gaan, wanneer eenmaal niet meer eenige welwillende en nauwgezette heeren zich aanbieden om de zaken der schijndoode waar te neemen?’

Hier spreekt de journalist W.N.F. Sibmacher Zijnen (1859-1926), Middelburger van geboorte, in een noot in zijn necrologie van Jan Frederik Schütz (1817-1888) in de Middelburgsche Courant. Schütz behoorde tot een van de bekendste leerlingen van de Teeken Akademie en Sibmacher Zijnen meende dat hij de lezers in 1888 -ruim 20 jaar nadat het onderwijsgeven gestaakt was- nog eens moest uitleggen in een soort terzijde in het artikel wat dat ook alweer was: Teeken Akademie. Dat doet hij verdienstelijk. Helemaal nauwkeurig is hij overigens niet, want hij laat de Teeken Akademie van de Stads-Waag op de Balans meteen naar de St. Pieterstraat verhuizen, waartussen toch echt de periode in het Museum Medioburgensis in de Latijnse Schoolstraat (1787-1840) zat. 

De vraag wat de Teeken Akademie zou kunnen doen, nu het geen onderwijs meer verzorgde, werd niet voor het laatst gesteld. Wat hebben de dirigerende leden niet al voor initiatieven ontplooid sindsdien? Beurzen, kunstprijzen, projecten voor scholen, een prachtig boek en nu de Stadstekenaars. Het kapitaal heeft niet voor niets gerendeerd!

Middelburgs Kunstmuseum gezien richting Schuttershofstraat, T. Kannegieter, 1964 – Beeldbank Zeeland

Met het Kunstmuseum in het Schuttershof is het vanaf het begin in 1888 tot de opheffing in 1961 hangen en wurgen gebleven. Het begon al met het gebouw, waarvan het lekkende glazen dak steeds weer problemen gaf. De organisatie liet ook te wensen over: de openstelling was minimaal en in de zalen vonden ook andere activiteiten plaats, die het nodige ongewenste gesjouw met de stukken met zich meebracht. Doorslaggevend in de mislukking was de programmering: het ontbrak aan spraakmakende kunst in eigen bezit en wisseltentoonstellingen. Het schilderijenbezit van de Teeken Akademie werd er in 1902 maar weggehaald en verkocht. Dat laatste was wellicht niet het meest doordachte. De ‘Kunstclub’ in het artikel heette officieel de Kunstvereeniging, waarover verder weinig bekend is, wat te denken geeft. Nee, dan die ‘welwillende en nauwgezette heeren’: die bleven zich aanbieden en met Inge Garschagen in 1980 kwam ook de eerste vrouw in het bestuur. Schijndood? Op naar de 250.

Arnold Wiggers