Slagers, timmerlieden en schilders 

Advertentie uit de Middelburgsche Courant, 08-08-1840 – Krantenbank Zeeland

Bij zijn huwelijk in Goes in april 1797 met Anna Sijbel (1775-1811) was Engel Sloover (1776-1853) een timmermansknecht; bij de volkstelling in november van hetzelfde jaar slachter. Daarmee trad hij in het voetspoor van zijn voorgeslacht en ook in de generaties na hem zouden slagers zijn. Slager Sloover aan de Opril in Goes sloot zijn zaak eind 1970. Timmerlieden en schilders waren er ook. Zoon Hendrik (1800-1832) kwam in Middelburg terecht als timmerknecht en kreeg in 1821 de aanmoedigingsprijs in de 2e klas bouwkunde van de Teeken Akademie. Hendrik werd in 1828 bij zijn regiment in Goes verwacht, doch meldde zich niet. In 1830 is hij dan toch onder de wapenen en ingedeeld bij de Zeeuwse mobiele schutterij, waaruit hij om gezondheidsredenen (bloedspuwing) al snel ontslagen werd. Terug in Middelburg volgde in augustus 1832 een opname in het Gasthuis (‘het water’) en in september kwam hij te overlijden.

Zijn broer Pieter Sloover (1801-1858) volgde lessen aan de in 1819 door het Departement Goes van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen aldaar in het leven geroepen Tekenschool. Aan het eind van het eerste seizoen, in april 1820 ontving hij de ereprijs in de 2e klas en een jaar later die in de 1e klas, ‘naar het menselijk beeld’. Ook Pieter Sloover trok naar Middelburg waar hij in 1824 de hoogzwangere Pieternella Duivenee (ca. 1802-1879) huwde. In 1834 adverteerde hij trots dat hij een eigen ‘Schilders-affaire’ in de Lange St. Pieterstraat F 43 opende. Hij komt verder voor als schilder, vergulder en lijstenmaker, later op de Wal B 99. In 1992 stond er een oproep in De Wete van de Heemkundige Kring Walcheren om informatie over Pieter Sloover naar aanleiding van een (niet afgebeeld) schilderij uit 1845, mogelijk een schoorsteenstuk. Naast met de grove kwast heeft hij dus ook met het penseel gewerkt. 

Sloover had nog een bron van inkomsten en blijkbaar een lucratieve. Een zekere H. Morhange had een ‘Echt Geheim Middel’ tegen wandluizen, niet giftig voor mensen, zonder schade veroorzakend aan meubelen en zonder reuk. Voor het eerst zien we hem in de krant in 1834. In 1839 was hij terug met zijn inmiddels naar eigen zeggen door Z.M. de Koning geoctrooieerde methode. Hij vestigde een depot bij Sloover, die hij instrueerde hoe de apparatuur en het middel moest gebruiken. Sloover verwierf het octrooi op de verkoop van het middel in Zeeland en verzette zich met advertenties in de krant tegen inbreuk erop. In de Middelburgsche Courant van 12 juni 1858 berichte (dan) Wed. P. Sloover dat haar man ‘na een langdurig en smartvol lijden’ was overleden. Of het ‘product’ met het ziekteproces iets van doen had? Met hun enig kind, zoon Karel, zette ze de zaak voort. Nog in 1865 adverteerde Karel -sinds 1859 enig firmant- met de wandluizenbestrijding. 

Karel (1826-1879) volgde het winterseizoen lessen aan de Teeken Akademie. In 1841 (3e klas) en 1843 (2e klas) werd hij onderscheiden voor het tekenen naar prent en in 1845 was hij primus in de 2e klas naar pleister. Hij huwde Cornelia Johanna Jacoba Prince (1825-1913), met wie hij 9 kinderen kreeg, onder wie schilders en timmerlieden. En Karel (1860-?), die in 1885 vastzat vanwege geweldpleging en in 1886 en 1887 voor openbare dronkenschap. Getrouwd en wel, vader van een aantal kinderen, verkoos hij het zeegat…

Arnold Wiggers

Blik op de Wal (Middelburg) vanaf Koorkerkhof, ca. 1935. De straat is gedecoreerd ter ere van de verjaardag van koningin Wilhelmina op 31 augustus. De firma Sloover was in deze straat op B 99 (40) gehuisvest – Beeldbank Zeeland recordnr. 73273

De familie Roelse

Kaart van de buitenplaats Het huis te Molenbaix onder de gemeente Grijpskerke, aankomende den heer C. Vis, 1:2000, door K. Roelse Lz Cornelis Vis (1788-1853) was griffier van de Staten van Zeeland en eerste voorzitter van de ZLM – Zeeuws Archief, Polder Walcheren 1511-1870, nr. 2710

Nogal wat generaties Roelse zijn verbonden geweest aan de polder Walcheren. Zo was Louris Willem Roels (1767-1847) ondercommies in de Vijfambachten. Hij woonde met zijn vrouw Maria Stephanus[dochter] Gabrielse (ca. 1769-1847) in Westkapelle waar ook hun zonen Stephanus Roelse (1794-1860) en Kornelis Roelse (ca. 1809- 1844) werden geboren. Beide zonen zouden ambtenaar bij de polder Walcheren worden. Hun werk voor de polder zal betekend hebben dat ze kaarten niet alleen konden lezen, maar ook tekenen. Kornelis heeft les gevolgd aan de Teeken Akademie. Hij ontving in 1826 een prijs als primus in de 2e afdeling van de 3e klas naar prent. Het jaar erop kreeg hij een aanmoedigingsprijs in de 3e klas, wat gezien moet worden als een troostprijs voor de tweede uit een klas die op een haar na de hoofdprijs heeft gemist. Van zijn oudere broer Stephanus zijn dan wel geen vermeldingen bekend, het lijkt logisch dat hij lessen heeft gevolgd. 

Stephanus huwde in januari 1815 Clara Huibregtsen (ca. 1793-1860). Toen het echtpaar rond 1821 van Vlissingen naar Middelburg verhuisde, was geen van hun 4 kinderen meer in leven. Van de negen zwangerschappen die volgden, eindigden er 3 met de geboorte van een levenloos zoontje en twee kinderen stierven na enkele maanden. Drie dochters en een zoon, werden volwassen. Stephanus Roelse werd in 1859 bij de oprichting van de Middelburgsche Maatschappij van Stoomvaart, die driemaal per week een dienst op Rotterdam onderhield, in de driekoppige directie benoemd. Al een jaar later kwam hij te overlijden. Zoon Lourus Willem (1832-1885) trad in meerdere opzichten vaders voetsporen. In elk geval volgde hij lessen aan de Teeken Akademie, want in 1847 werd hij primus in de 5e (laagste) klas bouwkunde. Tot landmeter werd hij beëdigd in 1849 en zo klom hij verder op tot opzichter in algemene dienst van de polder Walcheren. In augustus 1870 nam hij ontslag en werd directeur bij de stoomvaartmaatschappij waar zijn vader aan de wieg had gestaan. Het huwelijk met Maatje den Haan (1847-1904) zou kinderloos blijven.

Kornelis Roelse trouwde op de eerste dag van april 1830 met Pieternella Johanna Cramer (ca. 1810-1884). Ook in dit gezin woonachtig in Vrouwenpolder en later in Zanddijk-Buiten, was de kindersterfte hoog: van de 8 kinderen stierven er 4 als zuigeling. Hendrik Hermanus (1831-1872) koos een andere richting dan zijn vader. Hij volgde lessen aan de Teeken Akademie en werd in 1849 primus in de 2e klas en in 1851 primus in de 1e klas naar pleister. Daarmee was zijn tekenopleiding voltooid. Een bewijs voor zijn tekentalent is een geaquarelleerd zeegezicht met schepen, dat zich in privébezit bevindt. Toch werd dit niet de richting waar hij roem mee zou verwerven. Hij legde zich in 1852 toe op de fotografie, die zich sinds de uitvinding van Nièpce in 1826, sterk ontwikkeld had. Halverwege de 19e eeuw was het maken van daguerreotypieën vooral voor portretten zover ontwikkeld, dat Roelse na de techniek onder de knie te hebben gekregen, aan de Dam Zuidzijde een eigen atelier kon openen. Hij zou de eerste zijn in Middelburg die in de fotografie zijn middel van bestaan vond. Later toen er met negatieven werd gewerkt, kon hij van een opname meerdere afdrukken maken en verkopen. Regelmatig legde hij activiteiten vast en stelde hij zijn camera op voor bekende gebouwen in Middelburg, waaronder verschillende die de afbraakwoede uit de 19e eeuw niet overleefden. Dankzij Hendrik Hermanus Roelse hebben we daar de foto’s nog van.

Arnold Wiggers

Foto H.H. Roelse, Gezicht op de Rouaansekaai te Middelburg met een afgemeerde raderboot van de Middelburgsche Maatschappij van Stoomvaart, ca. 1860 – Zeeuws Archief, HTAM nr. F-12
Foto H.H. Roelse, Werkzaamheden aan de kademuur ter hoogte van Dam Zuidzijde, ca. 1870. De foto moet van voor 1872 zijn, het sterfjaar van Roelse. Het werk voor het droogdok startte in 1875 – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-2344-2 (onderdeel van een album).

Stadstekenaar op het Molenwater

Arian Van Dijk, Zicht vanaf de veste richting Molenwaterpark, 09-03-2024

Een adres vinden op het Molenwater in Middelburg lijkt een peulenschil. Dat is het ook, voor wie weet hoe de nummering loopt. Op de stadsplattegrond van 1873, getekend na de aanleg van het Kanaal door Walcheren, is de Zuidsingel de Zuidsingel, maar de naam Molenwater staat alleen vermeld voor de straatwand met Burgerweeshuis tussen Koepoortstraat en Koepoort. Hoewel er een hele huizenrij stond om de hoek van de Noorpoortstraat waar nu het Molenwater begint te nummeren, draagt die op deze kaart geen straatnaam. De gracht daar was al gedempt en dat stuk werd wel aangeduid als Korte Heerengracht. Ook het ‘echte’ Molenwater was toentertijd eigenlijk al zo goed als zonder water: de muziektent stond er en het exercitieterrein was aangelegd. De noordkant kende wat kleine huizen, het 18e -eeuwse pakhuis en de toenmalige schouwburg. De gasfabriek en nog wat industrie zouden er verrijzen en aan het eind van de 19e eeuw een imposante rij aan herenhuizen.

De nummering loopt tegenwoordig vanaf de huisartsenpraktijk De Vleugelnoot (47) op tot 99 van de Schouwburg en dan 2 nummers voor de Koepoort (101 en 103). Vervolgens beginnen met een haakse hoek de nummers 105 tot en met 137. Een van de weinige pandjes met een even nummer (de Watertoren heeft 2a en de voormalige Militaire School nummer 4) zou snackbar het Smulhoekje kunnen zijn. Maar nee, wie een postadres zoekt, komt uit op Koepoortlaan 3 en is daarmee het enige adres aan deze laan! Op de tekening van stadstekenaar Arian van Dijk staat het metalen gebouwtje uit 2003, de opvolger van het houten ‘frietkot’ uit 1971 (1968 zeggen ze zelf op de website). Friet werd er in de buurt van de Schouwburg en Miniatuur Walcheren trouwens al ver voor 1968 verkocht. 

Links op de tekening de (ongeveer) blinde muur van Molenwater 105, waar tot in de vroege jaren ’70 nummer 103 tegenaan stond. Dat wat lagere pand brandde op de Eerste Kerstdag 1970 af, waarna het opgeruimd is. Het nummer werd (vermoed ik) na de restauratie van de Koepoort in 2018 aan een van de twee appartementen gegeven, die toen in het monument werden gecreëerd.

Hoek Molenwater / Nieuwe Oostersestraat te Middelburg. Het pand Molenwater 103 werd op 25 december 1970 door brand verwoest. Foto: maker onbekend – Beeldbank Zeeland recordnr. 123791

Op de originele invalshoek van de tekening van de stadstekenaar op de achterkanten van dit stukje Molenwater staat uiterst links de donkere zijkant van nr. 111. Ooit was dit een kaatsbaan en later het woonhuis van Johan Pieter Bourjé (1774-1834), succesvol leerling van de Teeken Akdemie. Uit de overgeleverde tekeningen in het Zeeuws Museum lijkt het dat hij een vanaf 1788 de lessen heeft gevolgd, mogelijk ook als prijswinnaar. Gegevens daarover ontbreken. Wel dat hij in 1793 de primus naar naakt levend model werd. Het schilderen heeft hij van Pieter Gaal (1769-1819) geleerd. Zelf prijswinnaar en dirigerend lid van de Teeken Akademie, zal hij de schilderlessen toch thuis verzorgd. Van Bourjé is een gezicht op het Molenwater, wat hij vanuit de woonkamer kan hebben gemaakt. Deze kunstenaar en wetenschapper in enkele zinnen schetsen, doet hem te kort. Wie hem nader wil leren kennen: hij heeft een sympathieke biografie in de serie Zeeuws Katernen van de hand van oud-voorzitter Albert Meijer uit 1992, met als hoofdtitel Frappante gelijkenissen.

Arnold Wiggers

J.P. Bourjé, Gezicht van het Molenwater te Middelburg, getekend vanuit Molenwater 111, 1802. Gewassen tekening in kleur, 44,5 x 60 cm – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-2445

De jongens Hertogs

Middelburgsche Courant, 04-01-1868 – Krantenbank Zeeland

Op 30 december 1830 na het middageten toog stadsvroedvrouw Margaretha Hardijzer naar het Stadhuis om aangifte te doen van een geboorte. De dag ervoor had ze in de Bellinkstraat een gezonde jongen op de wereld helpen zetten. Met het kind en de moeder, Suzanna de Graaf (1798-1884), ging het goed. De vader? Die was onbekend, dus vandaar hààr gang naar de burgerlijke stand. Het kind werd Cornelis Adrianus genoemd. Ze had gezelschap van schoenmaker Cornelis de Graaf, de grootvader van het kind en van Martinus Hertogs. Wat deed deze in 1806 in Bergen op Zoom katholiek gedoopte bakkersknecht hier? Temeer daar bleek, toen de akte opgesteld en voorgelezen was, dat hij niet kon schrijven. 

Huwelijksakte Martinus Hertogs en Suzanna de Graaf, 02-08-1832. Detail – Zeeuws Archief, Zeeuwen Gezocht

Martinus stond op 2 augustus 1832 weer voor de ambtenaar, nu om met Suzanna de Graaf te trouwen. De aap komt dan uit de mouw: gezamenlijk verklaarden ze dat Cornelis Adrianus hun natuurlijk kind was. Wat zou een eerder huwelijk in de weg hebben gestaan? Suzanna was bij de geboorte van de zoon 32 en Martinus 24. Meerderjarig werd je bij 25, dus had hij toestemming van zijn ouders nodig. Zijn vader was in 1810 overleden. Mogelijk was zijn moeder daarna uit beeld geraakt. Ook de verwarring van voornamen, Adriana bij de doop en Johanna Koolen in de memorie van successie in 1810, kan er voor gezorgd hebben dat ze zoekgeraakt is in de administratie. Hoe dan ook, er moest in 1832 nog een koninklijke goedkeuring aan te pas komen om dispensatie te krijgen voor het ontbreken van een toestemming of een bewijs van overlijden van zijn moeder. En nu staat er wel een handtekening van Martinus onder!

Na Cornelis Adrianus (1830-1901) volgden Adriaan Anthonij (1833-1909), Pieter Franciscus (1835-1891), Levinus Dirk (1838-1911) en 3 jonggestorven kinderen. Vader Martinus Hertogs klom van bakkersknecht op tot beëdigt koolmeter (meter door schatting van de hoeveelheid steenkool). Moeder Suzanna die bij haar huwelijk nog als naaister te boek stond, moet al snel daarna als kamerbehangster in hun huis aan de Turfkaai een eigen zaak begonnen zijn, die ze in 1868 overdroeg aan haar jongste zoon Levinus Dirk. Deze had zijn opleiding aan de Teeken Akademie gevolgd, waar hij in 1855, 1861 (niet in Om prijs en plaats) en 1864 onderscheiden werd. Hoewel hij bij zijn huwelijk in 1866 met Johanna Huyssoon nog kamerbehanger was, verlegde hij zijn werkzaamheden naar vooral bedden en matrassen. 

De broer boven hem, Pieter Franciscus, volgde ook lessen aan de Teeken Akademie en werd in 1857 en 1858 onderscheiden. Hij zou daarna al snel naar Rotterdam verhuizen, waar hij als timmerman de kost verdiende. Adriaan Anthonij, de tweede zoon, werd in 1850 naar ornament onderscheiden en een jaar later primus in de 5e klas bouwkunde. In 1857 huwde deze schrijnwerker (meubelmaker) Jacomijna Blom (1835- Leiden 1883) en het stel beproefde zijn geluk in Rotterdam. Daar werden 2 kinderen geboren, waarna ze in 1866 weer naar Middelburg teruggingen. Een triest jaar: niet alleen hun zoontje stierf, ook het in juni geboren dochtertje. De daarna geboren 2 meisjes zouden niet volwassen worden. In 1877 ging het echtpaar uit elkaar. Adriaan Anthonij hertrouwde in 1878 Maria Louisa Tapper (1848-1924) met wie hij nog 7 kinderen kreeg, waarvan de laatste in 1890. Of Cornelis Adrianus, de oudste broer, lessen aan de Teeken Akademie gevolgd heeft, is onbekend. Hij zou als ambtenaar de kost voor zijn gezin verdienen. 

Arnold Wiggers

Onder meer op Turfkaai 15 en 21 hebben leden van de familie Hertogs in de 19e eeuw gewoond – Beeldbank Zeeland (ZB Bibliotheek van Zeeland) recordnr. 14873

Dordrecht – Middelburg

Abraham van Strij (1753-1826) naar Meindert Hobbema, Landschap met meertje en enkele boerderijen (naar A Stormy Landscape) (1800). Aquarel – Privécollectie (VS)
Abraham van Strij (1753-1826) naar Meindert Hobbema, Landschap met meertje en enkele boerderijen (naar A Stormy Landscape) (1800). Aquarel – Privécollectie (VS)

Het Dordrechts Museum heeft nog tot 1 september de tentoonstelling ‘Gebroeders Van Strij. Van schets tot schilderij – 250 jaar Pictura’ (www.dordrechtsmuseum.nl). Als bijzondere nevenactiviteit wordt in de geest van de oprichters van Pictura een aantal kunstschouwen georganiseerd. Conservator Sander Paarlberg stimuleert met gloedvolle betogen de ca. 20 deelnemers om goed te kijken naar de tekeningen uit de beginperiode van Pictura, die hij op verantwoorde wijze van hand tot hand laat gaan. 

Het Teekengenootschap Pictura werd in de herfst van 1774 opgericht, waarmee het 4 jaar ouder is dan de Teeken Akademie. Pictura is een genootschap dat oorspronkelijk makers en verzamelaars bijeenbracht om eigen of verworven werken te ‘schouwen’, dus (laten) zien en bepraten. Later ontwikkelde het zich tot een kunstenaarsvereniging, waar ook teken- en schilderlessen werden gegeven. Het tekenen naar model vindt nog steeds plaats. De Teeken Akademie werd opgericht om jongens te scholen om zo de kwaliteit van artistiek en toegepast werk te verhogen. Na een voltooide scholing (naar prent en pleister) werd naar model getekend, waar in 1840 een einde aan kwam. Het schilderen is aan de academie nooit onderwezen. Talenten gingen vooral naar de academie in Antwerpen.

De tentoonstelling toont vooral werk van de gebroeders Abraham (1753-1826) en Jacob (1756-1815) van Strij en dan vaak de combinatie tekening en het uiteindelijke resultaat in olieverf. Academiewerk is ook te zien, wat een beeld schetst hoe het ook in Middelburg geweest zou kunnen zijn. En er is een link met de Teeken Akademie: een aquarel van Abraham van Strij, getiteld ‘Landschap met meertje en enkele boerderijen’. Het meet 47,5 bij 61 cm en is gesigneerd en gedateerd 1800. Op de achterkant staat: ‘Na het Origineele Schilderij van M. Hobbema … 4 Aug 1800. Het genoemde Schilderij is berustende in het Museum of Teeken Akademie te Middelburg in Zeeland’. De Hobbema was in 1787 ontvangen als geschenk van Jacob Boogaard (Bogerd) met de bedoeling dat het als oefenmateriaal gebruikt zou worden. Secretaris Herklots wist in 1802 te melden dat leerlingen door de jaren vele uitmuntende kopieën in olie- en waterverf hadden gemaakt en blijkbaar ook bezoekende schilders, zoals Abraham van Strij. 

Zoals eerder hier al eens beschreven is, werd dat schilderij van Hobbema in 1805 uit geldnood verkocht. De dirigerende leden stelden zich tevreden met een kopie gemaakt door de behangselschilder Vermeulen uit het eind van de 18e eeuw. Veel waarde had die niet en is inmiddels uit beeld geraakt. Het origineel bracht destijds ƒ 3300 op en de verkoop werd al snel betreurd. In 1889 was de inschatting dat de waarde van het werk toentertijd richting honderdduizend gulden zou gaan. Na een omzwerving via Amsterdam, Parijs en Rome was het in die tijd eigendom van Richard Wallace (1818-1890). Bij het overlijden van diens weduwe in 1897 hing het in Hertford House in Londen en werd het met het overgrote deel van de kunstcollectie en het huis aan de Britse staat geschonken. In 1900 opende daar de Wallace Collection waar de Hobbema als ‘Stormy landscape’ te bewonderen is. Voor een originele interpretatie uit 1800 door Abraham van Strij kunt u tot 1 september dichter bij huis blijven: Dordrechts Museum.

Arnold Wiggers

(met dank aan de heer en mevrouw Teulings en Sander Paarlberg)

M. Hobbema, Stormy landscape – Wallace Collection, Londen