Graveren en etsen voor overheid en Genootschap

Vier zilveren munten (a-d), gevonden op het strand oostwaarts van Domburg, met verklaring van de vondst in augustus 1817, Johannes Hubertus Reijgers – Zeeuws Archief, KZGW, ZI III 464-1

Behalve vaardig met schaar en mes was tekenaar Johannes Hubertus Reijgers ook bedreven in de techniek van het etsen en graveren. De politieke ontwikkelingen boden daar kansen. De Fransen waren in mei 1814 eindelijk ook van Walcheren vertrokken en de verschillende bestuurslagen konden opnieuw ingesteld worden. En waaraan heeft een nieuw bewind meer behoefte dan om zich te onderscheiden van zijn (verfoeide) voorganger. J.H. Reygers en de zilversmid D.H. Weissich adverteerden als compagnons in oktober 1814 tweemaal dat zij kunnen ‘maken en graveren alle soorten van Wapens, Stempels, Signetten (= zegelstempel of -ring) en Letters, om in Lak, Wasch, Ouwels, Inkt en Papier te drukken (met de daarbij benoodigde Gereedschappen), voor Collegien, Administratien, Kantoren van Convooien (= invoerrechten; douane) en Notarissen’.

Wat de exacte relatie -zowel zakelijk als privé- tussen Weissich en Reijgers was, blijft onduidelijk. Directe familierelaties tussen hen of hun (vier; beide heren waren tweemaal gehuwd) echtgenoten lijken er niet te zijn. Daniel Hendrik Weissich werd in 1764 te Zaltbommel geboren en was daarmee drie jaar ouder dan Reijgers. Zijn vader was een Lutheraan uit Hagen in Westfalen, die in 1765 naar Middelburg verhuisde. D.H. Weissich werd in 1801 in het gildeboek van de zilversmeden vermeld. Zijn keurmerk is vooral aangetroffen op sieraden behorende bij streekdracht, een snuifdoos en bijbelsloten. 

Toen in 1815 de koning het Rijkswapen van het nieuwe koninkrijk vaststelde, boden Reijgers & Weissich hun diensten aan om dit op stempels en zegels te snijden. Een laatste advertentie van het tweemanschap verscheen in 1821 waarin zij zich aanbevolen voor het graveren van letters en figuren in alle soorten metalen, glas en kristal. 

Ondertussen was Reijgers met ingang van het seizoen 1814-1815 benoemd als tekenleraar aan de Teeken Akademie. Hij was het die erbij werd geroepen, toen in maart 1817 N.C. Lambrechtsen van Rittthem, president van het Zeeuws Genootschap, in de Koorkerk het graf van rooms-koning Willem II, graaf van Holland en Zeeland ontdekte. Die was in 1256 in West-Friesland gesneuveld en later bijgezet in de Middelburgse abdij. Reijgers tekende onder meer de zerk, de nis en een plattegrond. Inmiddels weten we dat dat niet het graf van Willem, maar van zijn broer Floris de Voogd is. Zie het artikel van P. Henderikx in Archief 2014, waar de tekeningen ook zijn afgebeeld. 

In augustus 1817 werden oostwaarts van Domburg op het strand vier zilveren muntjes gevonden. De vondst werd ook door Reijgers getekend en op een koperen plaat geëtst. Het gedrukte blad werd voorzien van een verklaring en te koop aangeboden voor 5 ½ stuiver bij de boekhandelaren Gebroeders Abrahams (die als krantendrukker het drukwerk wel verzorgd zal hebben), Van de Sande, Van Benthem en Ooms. Wist men destijds de grotere munt te plaatsen rond Lodewijk de Vrome (778-840), bij de drie kleintjes ontbrak toen de kennis. Het zijn sceatta’s, muntjes die rond 700 een belangrijke rol speelden in de handel rond de Noordzee. Een enkele is vermoedelijk in Walachrium, dat voor de kust bij Domburg in zee lag (ligt), geslagen, waarmee Reijgers en Weissich een vroege collega stempelsnijder op Walcheren gehad hebben. 

Arnold Wiggers  

Knippen voor de koning

Johannes Hubertus Reijgers (1767-1849) was een knipkunstenaar die bij verschillende bezoeken van Oranjevorsten iets ingenieus produceerde.

Compositie met knip- en tekenwerk, in 1841 vervaardigd door J.H. Reijgers te Middelburg – afbeelding uit Archief 1994

Bij het drie daagse bliksembezoek dat de soeverein Willem Frederik, de latere koning Willem I, in september 1814 aan Vlissingen, Middelburg, Veere en Arnemuiden bracht, logeerde de vorst in de Abdij. De vertrekken waren gemeubileerd met geleende meubelen van de voornaamste ingezetenen en in het kabinet hing werk van (Thomas? en Pieter) Gaal, Bourjé en (Johannes) Koekkoek. Reijgers’ verzoek om een door hem vervaardigd knipwerk van ‘een Tempel ter gedachtenis van de Vrede’ aan te mogen bieden, werd door Willem Frederik ‘goedgunstig’ aangenomen. 

Een jaar later is Willem koning der Nederlanden en is de vrede na een kort intermezzo met de terugkeer van Napoleon en de slag bij Waterloo definitief. Reijgers, dan wonende in de Lange Gortstraat, liet per advertentie op 16 september 1815 weten dat hij een ‘Gedenkteeken op den Algemeenen Vrede van Europa’ met de schaar had gemaakt. Voor 10 stuivers per hoofd was het tot 3 oktober bij hem thuis te bewonderen. 

Tijdens een volgend bezoek van Willem ter gelegenheid van de opening van de nieuwe haven (het kanaal naar het Veerse Gat) op 9 augustus 1817, werd ook Museum Medioburgensis aangedaan waar onder meer de Teeken Akademie zetelde. Opnieuw werd werk van Pieter Gaal, Bourjé en Johannes (en van zijn 13-jarige zoon Barend) Koekkoek getoond, naast andere Middelburgse meesters. Reijgers presenteerde er zijn knipwerk dat betrekking had op de opening en werd aan de koning voorgesteld. De gedenknaald bij de Spijkerbrug is naar een (gewijzigd) ontwerp van J.P. Bourjé, die ook de festiviteiten rond de opening in een boekje heeft beschreven. De bemoeienissen van Reijgers en Bourjé met de festiviteiten leverde hun nog een medaille van de kooplieden op. 

Gedenknaald bij de Spijkerbrug Middelburg – foto: L. Labeur

Koning Willem II was eind augustus 1841 in Zeeland. Van 23 tot 26 augustus bezocht hij de hoofdstad, Vlissingen, Goes, Zierikzee, Domburg en Westkapelle. In Vlissingen woonde hij de onthulling van het beeld van Michiel de Ruyter, ontworpen door Louis Royer bij, toen nog op het Bellamypark. Hij had de dag ervoor in de Teeken Akademie al de compositie met knip en tekenwerk van Reijgers gezien. Het moest niet alleen een blijvende herinnering aan het bezoek zijn, maar ook een hulde aan de eenheid van het land, aan Oranje en de krijgsdaden van Willem II. En dan was er een gordijntje dat opgetrokken kon worden. Daarachter bevond zich een sokkel met het alliantiewapen van Willem en Anna Paulowna, opgericht ter ere van hun 25-jarig huwelijk. Reijgers mocht het opsturen naar Den Haag, wat hij ook deed. Omdat hij verder niets hoorde, informeerde hij eens beleefd in een brief van 3 mei 1842 of het toch wel aangekomen was. Dat was het geval. Het wordt in het Koninklijk Huisarchief nog steeds bewaard en verkeerd in een keurige conditie. Dat kan van het knipwerk uit 1817 niet gezegd worden. Nadat het ondergebracht was in de Oudheidskamer in het Stadhuis, ging het bij de brand van 17 mei 1940 genadeloos in vlammen op.

(wordt vervolgd)

Arnold Wiggers

De veelzijdige Johannes Hubertus Reijgers (1767-1849)

Erezuil hout en papier ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van Johan Pieter Bourjé en J.M. van de Kruijsse, 1825 op voetstuk onder stolp, Johannes Hubertus Reijgers – ZM M64-159

Tekenaar, knipkunstenaar, kunstschilder, etser, leraar, inspecteur van gebouwen en sloper verenigt in een persoon, dat maakt nieuwsgierig. Wie was Johannes Hubertus Reijgers? In een necrologie in de Middelbursche Courant van 17 maart 1849 werd lovend over hem gesproken. Geboren op 1 mei 1767 in Gorinchem trok hij in 1788 naar Middelburg. Achtergronden worden verder niet gegeven en zijn verder ook niet eenvoudig te vinden, waardoor zijn jonge jaren nogal onderbelicht blijven. In de Zeeuwse hoofdstad vestigde hij zich als huisonderwijzer in het tekenen, wat betekend zal hebben dat hij bij welgestelde families aan huis tekenles verzorgde heb. Dat zou erop wijzen dat hij zijn teken- en mogelijk schilderopleiding al elders gehad heeft en niet aan de Teeken Akademie in Middelburg. Daar werd hij in 1796 wel onderscheiden als primus in het tekenen naar naakt levend model. Tekenen naar een naakt model was voorbehouden aan tekenaars die de opleiding hadden voltooid of anderszins geacht werden op niveau te kunnen werken. Eisen waaraan Johan Hubertus vanaf zijn komst naar de stad voldaan zal hebben. 

Detail erezuil hout en papier ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van Johan Pieter Bourjé en J.M. van de Kruijsse, 1825 op voetstuk onder stolp, Johannes Hubertus Reijgers – ZM M64-159

In zijn persoonlijke leven had hij in de zomer van 1795 een slag te verwerken. Zijn vrouw Willemina Johanna Vervenne met wie hij in 1790 getrouwd was, kwam te sterven. Van de twee met naam bekende zoontjes uit dit huwelijk, was de jongste, ook Johannes Hubertus (1793-1847) genaamd, nog in leven. Hij zou een niet onverdienstelijk amateurschilder in Rotterdam worden. Lang bleef de weduwnaar niet alleen. Op de laatste dag van januari 1796 ging hij in ondertrouw met Catharina van der Krap. Met haar was hij meer dan 50 jaar getrouwd en samen waren zij ouders van minstens nog eens 8 kinderen. 

Knipkunstenaar

In de Middelburgsche Courant van 23 februari 1802 adverteerde Reijgers met les in ‘Schaar of Papier Sny en Teekenkunst’. Hij woont dan op de Langeburgt. Nagtglas beschrijft dat in zijn Levensberichten zo: ‘Reijgers bezat een merkwaardig talent in het vervaardigen en beschilderen van kunstwerken in carton’. Bij het 25-jarig bestaan van de Teeken Akademie in 1803 was de financiële situatie weinig rooskleurig en de secretaris Christiaan Herklots kon honoraire leden geen zilveren medaille aanbieden, wat gebruikelijk was. Hij kwam met een oplossing die ook in de toekomst dienst kon doen. Een papieren kunstwerk waarin de namen van de begunstigers vereeuwigd waren met ruimte voor aanvulling, gemaakt door de ‘vernuftigen Snyder en kunstigen Boetseerder in Papier Reijgers’. 

Voorbeelden van bewerkelijke knipwerken met tekenwerk ter gelegenheid van een heugelijk persoonlijk feit of ter nagedachtenis van personen zijn ondanks de kwetsbaarheid bewaard gebleven, onder meer in de collectie van het Zeeuws Genootschap. Soms in de vorm van een schilderwerk in een lijst achter glas, soms onder een glazen stolp. De oudste is van 1801 en de jongste van 1833. Het Genootschap heeft ook van de Teeken Akademie een portret van Reijgers in bruikleen, gemaakt door Pieter Gaal en gedateerd 1805. Alle genoemde stukken worden veilig bewaard in het Zeeuws Museum of Zeeuws Archief. 

Niet alle ingenieuze knipwerken hebben de tand des tijds weerstaan. Daarover later meer.

Arnold Wiggers

De Tuyters

De zuidelijke wand van het Muntplein in de Abdij te Middelburg, vóór de afbraak (1827), gewassen tekening in kleur, J. Tuyter, 1824/1826 – ZA, KZGW ZI II 529b

Sommige families zijn rijk vertegenwoordigd onder de prijswinnaars. Neem nu de familie Tuyter (Thuyter, Tuijter) waarvan vijf leden door de Teeken Akademie werden onderscheiden. Johannes Tuyter, dagloner, werd in Zuidzande omstreeks 1764 geboren en huwde in 1803 te Middelburg de weduwe Catharina Wilhelmina de Bree, oorspronkelijk uit Amersfoort. Zij zagen 3 zoons volwassen worden waarvan Johannes (1807-1878) en Mattheus (1809-1885) zeker de Teeken Akademie bezochten. Mogelijk bezocht ook broer Willem (1812-1877) die metselaar werd, de school. Leerlinglijsten ontbreken immers, waardoor we (bijna) alleen prijswinnaars kennen.

Zoon Johannes leek de meest artistieke van deze generatie. Gedurende zijn basisopleiding in de jaren 1820-1825 werd hij elk jaar gelauwerd. In 1834 werd zijn werk als beste beoordeeld in de klas naar levend model. Vervolgens heeft hij zich ook nog tweemaal in de kijker gespeeld bij de klassen in doorzichtkunde (perspectief). Hierin gaf hij ook thuis in de Korte Gortstraat in de wintermaanden van 1838 les. In 1867 gaf hij dat vak één seizoen aan de Teeken Akademie, waarna hij na de opheffing van deze opleiding aan de Burgeravondschool werd verbonden. In de burgerlijke stand staat hij bekend als schilder. Van hem zijn meerdere tekeningen bekend, waaronder van de Munt, net voordat die moest wijken voor de slopershamer. Ook van zijn hand zijn de tekeningen van de gevels van de Nieuwe Kerk voordat deze naar de (wan)smaak van de tijd werden verbouwd.

Zijn broer Mattheus ging de richting van de bouwkunde op en behaalde daar tussen 1826 en 1831 viermaal de eerste prijs. De prijs uit 1828 bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek (eigendom van het Rijsmuseum). Wellicht viel de aanmoedigingsprijs in de hoogste klas in 1832 wat tegen, wat hem echter niet weerhield om zich van timmerman tot aannemer op te werken met een eigen bedrijf in de Lange Singelstraat. In 1857 werd hem de vernieuwingen en herstellingen aan het Provinciaal Gerechtshof (Van de Perrehuis) gegund voor ƒ 1195. Aansluitend aan dit karwei in 1860 ging de inschrijving op de herstellingen van de Koorkerk voor ƒ 4295 ook naar hem. 

De volgende generatie Tuyter op de Teeken Akademie bestond uit Johannes Daniel (1836-?) en Cornelis Mattheus (1840-1918), de zonen van Johannes en Maria Elisabeth van Maldegem, naast Jan Pieter (1836-1867), het enige kind van Mattheus en Susanna Cornelia Blees. Waren de eersten prijswinnaars in het tekenen naar prent en pleister, hun neef won eenmaal een bouwkundeprijs. In 1853 werd hij beëdigd tot landmeter en in 1861 benoemd tot opzichter bij Rijkswaterstaat. Een ziekte maakt op 30-jarige leeftijd een eind aan zijn leven. 

Wat Cornelis Mattheus precies voor werk gedaan heeft, is onbekend. Ook van zijn broer is dat niet te achterhalen. Waar die Johannes Daniel na zijn opleiding gebleven is, is ook onbekend. Zou hij in Amerika zijn geluk beproefd hebben? 

Arnold Wiggers

De oostelijke wand van het Muntplein in de Abdij te Middelburg, vóór de afbraak (1827), gewassen tekening in kleur, J. Tuyter, 1824/1826 – ZA, KZGW ZI II 529a
Gezicht op de westelijke wand van het Muntplein in de Abdij te Middelburg, vóór de afbraak (1827), gewassen tekening in kleur, J. Tuyter, 1824/1826 – ZA, KZGW ZI II 529c