Goese inbreng

Markt Middelburg, rechts sigarenwinkel van C.F. Diesch, het pand links op de hoek met de Gravenstraat, 1924 – Beelbank Zeeland, Collectie Bosselaers, Antoon (Mechelen), recordnr. 121328
Markt, Gravenstraat Middelburg, Boer, F. den ca. 1900 – Beeldbank Zeeland kaartnr. 27364, recordnr. 13698

Allardus (1759-1801) en Petrus (Pieter) Buker (1768-1836) zagen in Goes het levenslicht in het katholieke gezin van Henricus Buker en Ida van de Velde. De naam Petrus was in juli 1767 ook aan een zoontje gegeven, dat kort na zijn doop overleden zal zijn. Katholiek gedoopt werden ook de vier meisjes in het gezin die allen de volwassen leeftijd bereikten.

Allard trok naar Middelburg getrokken en heeft zich daar in 1778 aangemeld als ‘kunstoefenaar’ aan het toen opgerichte Teeken Collegie. Hij zal toch het reguliere programma gevolgd hebben, want het jaar daarop ontving hij een extra prijs voor zijn inzet (naarstigheid) om in 1784 zijn opleiding af te sluiten als primus in de bouwkunde. De lessen voor dat vak zal hij nog in de St. Jorisdoelen gevolgd hebben, bij gebrek aan plaats op de zolder van het waaggebouw. Ondertussen was Pieter ook op de Teeken Akademie begonnen. Hij won in 1782 en 1785 prijzen naar pleister en in 1789 schopte hij het tot primus naar levend model.  

Pieter huwde in 1797 -het jaar waarin zijn vader overleed- Jacoba Fransisca Kerssen uit Middelburg. In 1800 kocht hij het pand Gravenstraat I. 125 (tussen de Grote Markt en de Zusterstraat) , maar het duurde nog tot december 1801 voordat hij in de Middelburgsche Courant liet weten dat hij zijn ‘Schilder- en Behang-Fabriqc’ naar dat adres had verplaatst.

In 1830 adverteert hij met meubelpapier en schoorsteenstukken, ‘alles tot een verminderden prijs’. Was er heftige concurrentie? In elk geval stond pal boven deze reclame een mededeling van de weduwe J.H. Grauss & Zoon, dat ze meubelpapier naar de laatste smaak en tegen civiele prijzen in de aanbieding heeft. 

Pieter Buker stond bekend als fijnschilder. Bij het 50-jarig bestaan van de Teeken Akademie in 1828 werd een tentoonstelling georganiseerd waar oud-studenten werk konden laten zien. Werk van Pieter Buker werd ook geëxposeerd. In zijn overlijdensadvertentie in 1836 noemt zijn weduwe hem ook ‘Kunstkoper’. Advertenties van een kunsthandel zijn niet bekend, dus kan het zijn dat Buker alleen min of meer decoratief werk in het verlengde van zijn behangsels en schoorsteenstukken kocht en verhandelde. Slechts twee jaar later kwam Jacoba Kerssen ook te overlijden. Uit een advertentie voor een verkoping in het sterfhuis van de weduwe Buker kunnen we afleiden dat vooral werken van vermaarde Teeken Akademie-leerlingen als vader en zoon Koekkoek, maar ook J.C. Haccou en L. van Oppen aanwezig waren, naast werk van niet met name genoemde kunstenaars. In de opsomming werd P. Buker ook genoemd. Of zou de naam uit piëteit het rijtje namen besluiten? Hoe dan ook, werk heb ik helaas niet van hem kunnen vinden. 

Arnold Wiggers

Middelburgse Courant, 26 april 1836, pagina 2 – Krantenbank Zeeland
Middelburgse Courant, 31 mei 1838, pagina 2 – Krantenbank Zeeland

Broedertwist

Een rijtuig met twee paarden en bedienden, met op de achtergrond een landschap met een buitenhuis en een dorp, tekening in kleur, Aarnout de Warem 1810 – Zeeuws Archief HTAM H-58

‘Bij de gebroeders De Warem zijn te bekomen, laatst uitgekomen Kaleidoscopen of Gedaante-Verwisselaars, voor een civielen prijs’, zo adverteerden Johannes Aarnout en Aarnout de Warem in de Middelburgsche Courant van 30 juni 1818. Belangstellenden voor deze ‘toverkijker’ wisten dan dat ze naar de Pottenbakkerssingel moesten, bij de Langevielebrug. De twee oudste zoons van blikslager Adriaan de Warem hadden na diens overlijden in 1815 de zaak, waar metalen (blik, maar ook koper) voorwerpen werden gemaakt en verkocht, voortgezet. De gebroeders -of was het alleen Aarnout?- hadden blijkbaar ambitie en wilden meer dan alleen potten en pannen aan de man brengen. 

Middelburgse Courant, 30 juni 1818 pg. 2 – Krantenbank Zeeland

Het gezin van Adriaan en Johanna Cornelia Catsman bestond verder nog uit twee dochters en de kleine Cornelis, geboren in 1801. Johannes (1785-1857) heeft zeker op de Teeken Akademie les gehad, want hij was in 1803 de beste in de eerste klas naar pleister. Van Aarnout (1792-1844) zijn ook tekeningen bekend, die het aannemelijk maken dat ook hij les heeft gehad. Van Cornelis (1801-1841) is geen werk bekend. Hoewel hij een bakkerszaak in de Vlissingsestraat bestierde, werd hij in zijn overlijdensacte bakkersknecht genoemd. 

Johannes huwde in maart 1813 de 19-jarige Adriana Anthonia Leliaart. De jonge bruid overleed in december in het kraambed bij de geboorte van hun zoon Adrianus Johannis. Ook deze zoon zou al op 27-jarige leeftijd overlijden. Johannes is zijn leven lang verder weduwnaar gebleven. Aan Aarnout en Cornelis bleek het huwelijk niet besteed.

En dan barst er een bom. Op 25 juli 1822 laat de weduwe De Warem in de krant weten dat haar tweede zoon Aarnout de zaak voort gaat zetten, omdat de oudste zoon vertrokken is. Die ziet dat anders en reageert op 1 augustus fel. Zijn ‘ongelukkige en weerloos geworden moeder’ is door ‘overdreven haat en heerszucht’ van zijn broers gemanipuleerd tot het plaatsen van de advertentie. ‘Kunnende de ondergeteekende, in geval van noodzakelijkheid, meer dan voldoende bewijzen, dat hij niet is vertrokken, maar na herhaalde mishandelingen, in het aanzien van verscheidene in de buurt wonende lieden, het huis is uitgestoten, zich dusdanig van het bestuur der affaire beroofd ziende, volstrekt buiten staat zijnde, daar, waar eigen veiligheid gevaarlijk werd, terug te keeren.’ Was getekend: J.A. de Warem.

Aarnout en Cornelis laten dit niet onbeantwoord. Op 3 augustus dagen ze hun broer uit een rechtszaak te beginnen ‘… en zulks niet doende, hem alsdan voor een’ infamen eerrover te zullen houden’. 

Middelburg zal verlekkerd opgekeken hebben van de broedertwist. Tot een rechtszaak zal het wel niet gekomen zijn. Na het overlijden van moeder De Warem-Catsman in 1830 duurde het nog vier jaar voordat de boedel verdeeld was, mogelijk omdat de vete nog even voortduurde. Eindelijk, bij het overlijden van Cornelis in 1841, plaatste Johannes een advertentie uit aller naam wat zou kunnen duiden op een verzoening. 

Johannes begon een eigen blikslagerszaak in de Zusterstraat en Aarnout ging verder met het aanbieden van natuurkundige zaken als het vervaardigen en repareren van ‘Electriseer-Werktuigen met de daarbij horende proeven’ (1834). In 1841 vertoonde hij op de Heerengracht nr. 36 op maandag- en donderdagavond ‘kunstmatige Voorstellingen door de Elektriciteit’. Kaartjes kostten tussen de 49 en 95 cent. 

In 1896 dook de naam van Johannes nog een keer in de krantenkolommen op. Voorzitter dr. J.C. de Man van het Zeeuws Genootschap schonk een zonnewijzer die in de tuin van het pand aan de Wagenaarstraat werd geplaatst. Vervaardiger was J. de Kanter Phz. (1762-1841) die daarbij geholpen was door de koperslager J. de Warem. ‘Het draagt een dier kernachtige opschriften, waarin onze voorouders zoo rijk waren en die zich als van zelf in het geheugen hechten: “Het uur loopt ras. Zo ras verloopt ons leven”.’

Arnold Wiggers

Studie van boeren met vrouw en een kind aan de picknick bij een boerderij, 1 gewassen tekening in O.I. inkt, Johannes Aarnout de Warem 1809/1811 – Zeeuws Archief HTAM H-43

Waterstaatskerk in de Lange Noordstraat

Wie de St. Pieter in Middelburg googelt komt meestal uit bij de in 1834 afgebroken Noordmonster, ook Oude Kerk genoemd, die op het Hofplein stond, pal tegenover het Van de Perrehuis. De kerk is ook nog even kathedraal geweest tussen 1559 en 1574. En dat is een mooie verbinding met die andere St. Pieter, de katholieke kerk die in de Lange Noordstraat stond, totdat de stadsbrand van mei 1940 het gebouw in as legde. Het gebouw was toen nog geen 100 jaar oud. 

Teekeningen voor de nieuwe St. Pieterskerk voor de R.K. Gemeente te Middelburg, gebouwd in de jaren 1844 en 1845, tekening ; gewassen, in kleur, Joseph Bourdrez – Zeeuws Archief, KZGW ZI II, 645

Gebouwd in de jaren 1844-1845 naar een ontwerp van Joseph Broudrez, was de kerk een schoolvoorbeeld van wat een Waterstaatskerk is gaan heten. De Fransen hadden na 1795 dan wel gelijkheid in geloofszaken gebracht, dat betekende nog niet dat alle geloofsgemeenschappen over fatsoenlijke kerken konden beschikken. Geldgebrek, onwil om in te schikken, ondeugdelijke plannen en nog wat problemen, maakten dat de overheid ingreep. In ruil voor financiële bijstand moest vanaf 1824 elke kerkbouw bij de Ministeries voor Erediensten (er waren er twee: één voor de katholieken en één voor de protestanten en anderen) worden aangemeld. Bij gebrek aan andere ambtenaren die verstand hadden van bouwkunde, werden de ingenieurs van Rijkswaterstaat (toen nog onderdeel van Binnenlandse Zaken) ingezet om de plannen te keuren. Op den duur werden deze ingenieurs door de opdrachtgevers ingehuurd: dat bevorderde uiteraard de kans op toestemming voor de bouw behoorlijk.

Joseph Boudrez (Middelburg 1805-1886) was dan wel geen ingenieur, maar vanaf 1839 wel opzichter bij Rijkswaterstaat. Hij had door zijn opleiding aan de Teeken Akademie een degelijke ondergrond. Tussen 1823 en 1826 viel hij driemaal in de prijzen in de afdeling bouwkunde. Hij begon als aannemer en kreeg de aanbesteding in 1837 van het Badpaviljoen in Domburg, een ontwerp van G.H. Grauss. Behalve toezien op de bouw, heeft hij in die functie bij Rijkswaterstaat naast de katholieke kerk in Middelburg ook de hervormde in Arnemuiden, Oud-Vossemeer en ’s-Heerenhoek -nu in het Openluchtmuseum- ontworpen. Tevens was hij bij de bouw van de Nieuwe Kerk in Zierikzee betrokken. Uiteraard was er mee te doen dan kerkenbouw en zijn ook wat waterstaatkundige werken, onder meer in Veere en Waarde, van zijn hand.

De katholieke kerk in de Lange Noordstraat kreeg zuilen en een houten toren, wat elders ook veel werd toegepast. Toch is er geen sprake van een Waterstaatsstijl, zoals vaak wordt gesteld. De architecten bouwden simpelweg in een stijl die destijds overal in West-Europa opgang deed, de neobarok. Na 1848 werd bij de scheiding tussen staat en kerk de directe bemoeienis van de Ministeries een stuk minder, om na 1868 te stoppen. Inmiddels was de neogotiek het je van het en vond onder anderen Pierre Cuypers overal -maar niet bij iedereen- in het land bijval in wat als een typisch katholieke stijl werd gezien.

Arnold Wiggers

In de knop gebroken

Zicht op de Lange Jan vanaf Nieuwstraat 11/13 (G 226 ) oktober 2021 – foto: L. Labeur

Wat weten we wel? Cornelis Hendrik werd op 19 november 1829 in Middelburg geboren. Zijn vader was per 1 januari 1825 benoemd tot onderwijzer aan de school in de Nieuwstraat (G 226). Hij zal daar hoofd zijn geweest, want het gezin woonde op G 227, dus het aanpalende pand. De jongen bezocht de Teeken Akademie en kreeg in 1845 een prijs als beste leerling in de derde klas bouwkunde. Dat verraadt al de richting waarin hij zich zou ontwikkelen: timmerman. In 1850 kreeg hij als op één na beste in de tweede klas bouwkunde lof toegezwaaid. En toen kwam dat ongeluk. Mogelijk viel hij van een steiger of van een dak. Hij moet indruk gemaakt hebben, anders zou de directie van de Teeken Akademie bij de prijsuitreiking van dat jaar 1852 niet stilgestaan hebben bij zijn voortijdige dood.

Nieuwstraat (G 227) oktober 2021 – foto: L. Labeur

Welk een leed. Hun enige volwassen zoon Cornelis Hendrik is op 25 maart 1852 bij een val om het leven gekomen. De advertentie die Pieter Verhoeven en Maria Verhoeven-Beaufort in de Middelburgsche Courant zetten, spreekt boekdelen. Toch blijft er genoeg te raden over. Wat is er gebeurd? Hoewel het ongeluk van mond tot mond zal zijn gegaan in de stad, heeft het de krant niet gehaald en blijven ons de details verborgen. Zo ging dat bij gewone stervelingen. 

Zou er bij al dit ongeluk nog een ander sociaal drama gespeeld hebben? Blijkens de advertentie had Cornelis Hendrik sinds korte tijd serieus verkering. Nog niet van dien aard dat haar naam gemeld werd, maar dat hij ‘wat aan het handje had’ moest blijkbaar wereldkundig gemaakt worden. Waren er misschien trouwplannen, of nog dringender; moest er getrouwd worden? Stel dat dat zo was, wie zou dan zijn onfortuinlijke meisje geweest kunnen zijn? 

Een klein zoektochtje in de burgerlijke stand van Middelburg leverde één geboorte buiten echt op die binnen 9 maanden na het ongeval van Cornelis Hendrik plaatsvond. Op 5 oktober beviel Maria (de) Kruijff van een dochtertje, ook Maria genoemd. Niemand eiste het vaderschap op. De ongehuwde Maria vertrok met haar kind naar haar geboortestad Amersfoort en trouwde daar in 1855 met Gerard Abraham de Rochemont. De echtgenoot erkende het kind, doch helaas, de kleine Maria de Rochemont kwam al als peuter te overlijden. 

Pieter en Maria Verhoeven hebben 4 dochters volwassen zien worden, die zo op het oog heel aardig terecht kwamen. Dat ze er lang getuige van waren moge blijken uit de respectabele leeftijden die beiden bereikt hebben: vader Pieter werd 79 jaar en moeder Maria 94.

Arnold Wiggers

Nieuwstraat 11/13 (G 226 ) oktober 2021 – foto: L. Labeur
Weerspiegeling raam Nieuwstraat 11/13 (G 226 ) oktober 2021 – foto: L. Labeur