De metselaar Jacobus Sonius is al eens voorbijgekomen als compagnon van timmerman P.J. van Puffelen (1828-1886). De maatschap nam in 1857 de afbraak van de oude en de bouw van een nieuwe kerk te Arnemuiden voor zijn rekening. Die bedroeg ƒ 9.500. Tussen juni 1857 en juli 1858 was er afbraakmateriaal van de kerk te koop volgens advertenties in de Middelburgsche Courant.
Jacobus Sonius (1798-1886) trad in de voetsporen van vader Pieter Sonius (ca. 1766-1808), metselaar in de Kromme Weele en gehuwd met Anna Maria Sterk (ca. 1760-1832). In 1820 kreeg Jacobus op de Teeken Akademie een zilveren medaille uit het legaat van Daniel Steven Schorer als aanmoedigingsprijs in de 1e klas bouwkunde. Een teken dat hij qua kunde gewaagd was aan de primus in de bouwkunde van dat jaar Hermannus Johannes Haaksman (ca. 1795-1864). Niet verwonderlijk dat in 1828 een bouwkundige tekening in Oost-Indische inkt van Sonius op jubileumtentoonstelling werd opgehangen. Hij was toen niet alleen al getrouwd (1826) met Willemina Esther van Heulen (ca. 1792-1834), maar ook al vader van Anna Maria (1828-1866) èn eigenaar van het pand De Roode Zee in de Langeviele (nu nr. 3). Uit dit huwelijk werd ook Pieter Sonius (1830-1912) geboren waarover later meer. In 1834 stierf eerst zoontje Willem vlak na de geboorte en 2 dagen later moeder Willemina Ester. Het jaar daarop huwde hij Pieternella Adriana de Winter (1807-1896) uit Zierikzee met wie hij in 1836 een zoon kreeg, Pieter Cornelis die naar Noord-Amerika vertrok en daar steenhouwer was.
Van 1841 tot 1856 fungeerde Jacobus Sonius als een van de vijf tegenschatters, aangesteld door de gemeente Middelburg, om in het geval van bezwaren tegen aanslagen van de belasting op de huurwaarde, het aantal vensters, deuren en haardsteden een uitspraak te doen. Blijkbaar werd zijn kennis gewaardeerd en werd hij in 1856 aangesteld als Rijks-schatter wat een promotie was. Een verzoek uit 1862 om in aanmerking te komen voor de functie van opzichter bij wat later gemeentewerken ging heten als opvolger van C. Krijger, werd echter niet gehonoreerd.
Sonius had in 1853 bij zijn ‘metselaars-affaire ook het timmerwerk gevoegd’, waardoor hij een volwaardige aannemerij bestierde. Tot de succesvolle door de stad gegunde aanbestedingen behoorde in augustus 1855 het plaatsen van de benodigde stellingen ‘rond den grooten en de kleine torens’ van het raadhuis voor ƒ 570. De herstelwerkzaamheden werden later dat jaar evenwel aan een ander gegund. In 1860 mocht Sonius 25.000 ‘straatkijen’ leveren voor ƒ 50,50 per 1000 stuks, wat de prijs per steen op ruim een stuiver bracht. In 1868 verzorgde de firma voor ƒ 21.389 het herstel van de Smallekade (Zuidzijde Dam) en het dwarsgedeelte van de Dam.
Afsluitend nog een partij ‘afbraak’: pannen, vorsten, ribhout, vloer- en beschotdelen, deur- en lichtkozijnen, eiken balken en meer, alles gelegen op de Looierssingel bij het ‘Domburgsche Schuitvlot’ waarmee Jacobus Sonius op 14 februari 1867 in de krant adverteerde. Waar dat vandaan kwam? Het zijn de jaren dat grote buitenplaatsen werden gesloopt zoals Rhijnsburg in Oostkapelle en ook de eerste gebouwen tegen de vlakte gingen die het traject van het Kanaal door Walcheren in de weg stonden.
Arnold Wiggers